Lezen

m. betoogt herhaaldelijk dat het publiek niet lezen kan. In de Ideeën 744-752 (vw iv, p. 464-472) schrijft hij over het lezen, en vooral het verkeerd lezen. Hij citeert een regel uit een ‘duits toneelstukje’, waarin ‘een oude grompot’ telkens de uitroep herhaalt: ‘das kommt vom lesen!’ (vw iv, p. 464). Hij legt verband tussen verkeerd lezen en slordig schrijven (Idee 746, vw iv, p. 465) en levert kritiek op het feit dat men bijvoorbeeld de verslagen over de Frans-Duitse oorlog niet beter, en kritischer, las. Hij herhaalt ‘Och, als men lezen kon!’ (vw iv, p. 469-471, 484). In Idee 745 betoogt hij:

‘Zonder nu te verzekeren dat deze kunst ons eens voor al van aangebrande soep en vliegen of miswyzende harten zou verlossen, houd ik het voor zeker dat er uit de slordigheid waarmee men gewoon is de door een boek meegedeelde denkbeelden in zich op te nemen, veel kwaads ontstaat, en dat het lezen van de meesten niets is dan een voortdurende studie in verkeerd lezen. Het ware te wensen dat men een zeer groot gedeelte van den tyd dien men aan lezen besteedt, doorbracht met denken over 't geen men gelezen had, al was 't dan weinig. M.a.w. dat men zich oefende in kritiek.’ (vw iv, p. 464)

In Idee 749 schrijft hij:

‘Och, als men lezen kon!
Dat kan men nu eenmaal niet! By al wat heilig is - by de waarheid - men kan het niet! Zolang er onder de duizenden verslinders van gevecht-bulletins, niemand gevonden wordt die met den vinger de leugens aanwyst waaruit men krygsroem distilleert, zolang die aanwyzing geen algemene overtuiging opwekt, zolang zeg ik: dat men niet lezen kan.’ (vw iv, p. 469)

Ook in de Divagatiën schrijft m. dat ‘Mr Publiek’ niet lezen kan (vw v, p. 363), Idee 502 luidt: ‘Ik ken zeer weinig mensen die lezen kunnen.’ (vw iii, p. 239).

Over zijn eigen leesgewoonte schrijft hij in Idee 1230:

‘Wat my betreft, ik word bezeten door de zeer afkeurenswaardige hebbelykheid, de boeken die ik lees stuk te krabben. 't Schynt wel dat deze manoeuvre voor my nodig is om 't gelezene te begrypen, al beweer ik nu niet dat ze my dient om alles te begrypen wat ik lees.’ (vw vii, p. 437-438)

In een brief van 18 april 1872 aan S.E.W. Roorda van Eysinga verzucht hij: ‘Ik begryp byna niets van wat ik lees’. ‘Ik lees zelden zonder verbazing, zich gewoonlyk lucht gevende in 't dilemma: gy - de schryver - zyt gek, of ik ben gek.’ (vw xv, p. 188). *leugen