Poëzie

m. heeft in zijn werk steeds onderscheid gemaakt tussen het schrijven van poëzie en het ‘fabriceren’ van *verzen. In een aantekening bij Idee 586 vat hij zijn ideeën daarover kort samen:

‘Wanneer zal men toch inzien dat 't rangschikken van zinsneden op maat en rym, 'n armzalig kunstjen is, dat met poëzie, d.i. 't albegrypend samenvatten van alles wat er voor den mens valt waar te nemen, volstrekt niets te maken heeft?’ (vw iv, p. 682)

In Idee 513 zet hij enkele eigenschappen van poëzie op een rijtje. ‘(...) er is altyd waarheid in poëzie (...) en waar wy ze niet ontdekken, ligt de schuld aan ons. Het is een droogstoppels-uitvinding poëzie te wantrouwen’. Hij voegt daar nog aan toe: ‘Gevoel, verbeelding en moed zyn onmisbare dryfveren ter aansporing van den man die weten wil. En daarom is wysbegeerte één met de poëzie.’ (vw iii, p. 257)

In een brief aan P.A. Tiele verdiept hij de betekenis van deze laatste uitspraak, n.a.v. het lezen van Die Leiden des jungen Werthers van *Goethe. ‘Geen poezie zonder wellust. Poëzie, één met wysbegeerte, eischt het volledig gebruik, de ongestoorde inwerking van alle fakulteiten des gemoeds, dus ook van dien hoofdfactor in 't bewerktuigd Zyn, neen in alle stof, d.i. in alles. De zucht tot één zyn is identisch met bestaan.’ (vw xviii, p. 55).

Over het ‘keurslyf’ van de poëzie schrijft hij op 30 augustus 1867 aan J. de Geyter:

‘Poëzie heeft noch kamerjas, noch uniform noodig, maar verkiest zy zich te binden, laat ze dan ook zorgen dat de band haar niet hindere, en dat zy, met keurslyf en al, door háár magt vorm geeft aan 't corset, en “dat het glad zitte,” zooals de dames zeggen. Wat beduidt een keurslyf, als 't niet gesnoerd is? Dan liever een kleed zonder taille.’ (vw xii, p. 411).

Blijkens een verslag van m.'s voordracht op 15 februari te Amsterdam (Hard werken, 1980, mei-juni; vw xix, p. 116-130), is m. in deze lezing uitgebreid ingegaan op poëzie. Het doel voor de dichter moet volgens hem zijn: ‘rijmen, in harmonie zijn’. *dichters *rijmen *gedichten van Multatuli