Nijgh, Henricus-
1815-1895, uitgever te Rotterdam, richtte op 1 juni 1844 de nrc op. m. leerde Nijgh waarschijnlijk in het voorjaar van 1860 kennen.
Nijgh heeft vermoedelijk exemplaren van de eerste druk van de Max Havelaar naar Indië gestuurd (cf. brief van m. aan J. van Lennep d.d. 29-30 mei 1860, vw x, p. 231). Op 17 juni 1860 schrijft m. aan *J. van Lennep dat Nijgh meende dat *J. de Ruyter, de uitgever van de Max Havelaar, meer exemplaren van het werk naar Indië had moeten sturen (vw x, p. 256; cf. brief aan Tine d.d. 18 juni 1860, vw x, p. 260). Wanneer hij met plannen rondloopt om een tweede boek te gaan schrijven dat een soort vervolg op de Max Havelaar zou moeten worden, schrijft m. aan Tine dat Nijgh al te kennen gegeven heeft het te willen uitgeven (17 juni 1860, vw x, p. 258). Op 28 augustus van hetzelfde jaar schrijft hij haar dat Nijgh hem ‘alles wat maar eenigszins van belang voor mij is’, toestuurt; hij noemt hem een ‘vigilant’ (=flink) man (vw x, p. 297).
Wanneer m. Nijgh in september benadert om zijn portret in de verkoop te brengen (*portretten, verkoop van), weigert deze omdat hij zich niet met portretten ‘ophoudt’, aldus schrijft m. op 28 september aan Tine (vw x, p. 321).
In april 1861 verzoekt Nijgh m. om een bijdrage ten bate van de slachtoffers van de bandjir (overstroming) op Java. m. schrijft daarvoor de brochure *Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb, die in mei 1861 verschijnt (vw i, p. 481-510).