Minahassa, de-
of het Bondgenootschap van Menado, het noordoostelijk deel van het noordelijke schiereiland van Celebes, behorend tot de residentie Menado, met vruchtbare grond en een grotendeels christelijke bevolking, dd. was van 1848 tot 1852 secretaris van de hoofdplaats, *Menado. Op 1 april 1851 stelde hij, namens de resident van Menado, *Scherius, een proclamatie op die gericht was aan alle ‘Inlandsche ingezetenen der Minahassa’. Het stuk werd in 1878 gepubliceerd op de voorpagina van het Soerabaiasch Handelsblad (25 oktober 1878; vw ix, p. 201-205). *C. Vosmaer herdrukte het in zijn rubriek ‘Vlugmaren’ in De Nederlandsche Spectator (26 april 1879; vw xix, p. 935).
In deze proclamatie wordt aangekondigd dat vanaf januari 1852 de bevolking niet langer verplicht is haar rijst voor een vastgestelde lage prijs aan het Gouvernement te verkopen; zij kan de rijst vrij op de markt brengen. De bevolking wordt tevens aangeraden ook andere voedingsmiddelen te gaan verbouwen. De Hoofden worden opgeroepen hun onderdanen van de noodzaak van de hier gegeven adviezen te doordringen. De publikatie kan beschouwd worden als inspiratiebron voor Havelaars *Toespraak tot de Hoofden van Lebak in de Max Havelaar. Enige woorden uit deze proclamatie:
‘Spreekt dus met uwe ondergeschikten, gelijk ik thans tot u spreek, liefhebbend, maar nadrukkelijk. Moedigt ze aan te doen wat ik gezegd heb. -Let er gedurig op of het geschiedt-vermaant de nalatigen, prijst de vlijtigen en vooral: gaat goed vóór. Zoo zal uw welvaart toenemen met die der bevolking.- Zoo zult gij hoe langer hoe meer inzien, dat er geen grooter geluk is, dan geluk te geven, dat de rijkdom van een hoofd bestaat in de tevredenheid zijner onderhoorigen! Zoo zult gij rustig leven, kalm sterven, en lang na uwen dood zullen duizenden u prijzen. Dat vertrouw ik van u!!!’ (vw ix, p. 205)