Toespraak tot de Hoofden van Lebak

door Max Havelaar gehouden bij zijn intrede als assistent-resident van Lebak (Max Havelaar, vw i, p. 105-114). De toespraak werd in het Maleis gehouden (vw i, p. 104). Enkele passages hieruit luiden:

‘Ja, ik weet dat er veel goeds is in Banten-Kidoel! Maar niet hierom alleen was myn hart verheugd! Want ook in andere streken zou ik veel goeds gevonden hebben. Doch ik ontwaarde dat uw bevolking arm is, en daarover was ik blyde in het binnenste myner ziel. (...) Hoofden van Lebak er is veel te arbeiden in uw landstreek! (...) Ik wenste gaarne in goede verstandhouding met u te leven, en daarom verzoek ik u my te beschouwen als een vriend. Wie gedwaald mocht hebben, kan op een zacht oordeel van myn kant staat maken, want daar ikzelf zo menig keer dwaal, zal ik niet streng zyn... niet althans in de gewone dienstvergrypen of nalatigheden. Alleen waar nalatigheid zou worden tot gewoonte, zal ik die tegengaan. Over misslagen van groveren aard... over knevelary en onderdrukking, spreek ik niet... zo iets zal niet voorkomen, nietwaar, Adipati?’

De toespraak werd op 30 januari 1950 door Albert Vogel in Den Haag (Diligentia) voorgedragen.

*Van der Capellen *Minahassa