Capellen, Godert Alexander Gerard Philip, baron van der-
1778-1848, gouverneur-generaal van Indië van 1816 tot 1826. Hij beschreef zijn ervaringen in ‘Publikatiën’ (Indische Staatsblad, 1824; en niet in 1825 zoals m. schrijft, zie Max Havelaar ed. A. Kets-Vree, 1992, dl. ii, p. 66). In de Molukken heerste grote ontevredenheid over het specerijen-monopolie waardoor de inwoners van het handelsverkeer werden afgesloten. In 1817 werd de opstand op Saparoea en elders de kop ingedrukt. In 1820 benoemde Van der Capellen een commissie tot verbetering van de toestanden, in 1824 ging hij zelf naar Saparoea. Nog tijdens zijn verblijf aldaar richtte hij zich met een proclamatie in het Maleis en in het Nederlands tot de bevolking. Hij schrijft daarin onder meer: ‘wij hebben tot ons diep leedwezen uw lot beklagenswaardiger gevonden dan wij ons hadden kunnen voorstellen. Gij zijt arm, terwijl de voorzienigheid de rijkste voortbrengselen aan uw grond geschonken heeft; gij zijt afhankelijk van andere volkeren, terwijl gij de vruchten van uw eigen vlijt en nijverheid niet hebt leren kennen. (...) Gij drijft een gevaarlijke en schadelijke sluikhandel, omdat gij de veiligheid en voordelen van een vrije handel niet hebt ondervonden. (...) Menigvuldig en groot zijn uwe rampen!’. Vervolgens geeft hij een overzicht van de vele maatregelen die hij getroffen heeft en stelt nieuwe wetten in het vooruitzicht (geciteerd naar Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel, 1973, p. 83-84). De proclamatie, ‘De Molukken-publicatie van 1824’ werd gepubliceerd in het Indische Staatsblad (nr. 19a, p. 52-99).
Wellicht is de tekst van de proclamatie voor m. het ambtelijk voorbeeld geweest voor zijn *Toespraak tot de hoofden van Lebak (R. Nieuwenhuys, a.w., p. 84). m. verwijst naar ‘de goedgemeende maar op laauwheid, onwil & ambtenaarsgeest verongelukte publicaties van den G.G. Van der Cappellen in 1825’ in het nooit verzonden Memorandum aan Duymaer van Twist, dat hij te Bandoeng schreef op 9 april 1856 (vw ix, p. 609-610).
m. prijst hem als ‘mensenvriend’ vanwege diens houding tegenover de Molukken (Max Havelaar, vw i, p. 96).