Lebak
de assistent-residentie in het zuidoostelijk deel van Bantam, ook Bantam-Kidoel genaamd. In deze afdeling werd dd. in januari 1856 tewerkgesteld. De afdeling was verdeeld in de controle-afdelingen Lebak Kalèr (districten Warong Goenong en Sadjira) en Lebak Kidoel (districten Lebak, *Parang Koedjang en Tjilangkahan). Hoofdplaats was Rangkas Betoeng. Radèn adhipati Karta Negara, al bij zijn leven als een heilige vereerd, was bij dd.'s aankomst reeds dertig jaar regent. De afdeling Lebak met 74.000 inwoners behoorde tot de armste streken van Java. Cultures van suiker of koffie waren er niet, irrigatie van rijstvelden was er evenmin. In de negentiende eeuw vertrokken veel inwoners uit Lebak uit naar de Lampongse distrikten of naar partikuliere landerijen in de omtrek, waar zij gingen werken.
dd. meende dat het onder gouverneur-generaal *Pahud gedane onderzoek naar de misstanden in Lebak na de verschijning van de Max Havelaar (1860) had plaatsgevonden. Dit onderzoek, dat geleid werd door resident *Brest van Kempen en dat onder meer uitliep op het ontslag van de demang van Parang Koedjang, vond echter al plaats in 1856, a.g.v. van dd.'s officiële aanklacht, dd. werd volledig in zijn gelijk gesteld, maar kreeg zelf de resultaten niet te zien.
Blijkens een verslag van dd.'s voordracht te Rotterdam op 10 januari 1881 in de nrc (11 januari 1881; vw xxi, p. 41-42), wees dd. op zijn het uitkomen van zijn voorspelling uit 1860 dat Lebak een ‘woestenij’ zou worden.