Laven aan bronnen
d.i. het citeren en navolgen van werken van vaak bekende auteurs. m. keurde het veelvuldig citeren van *klassieke schrijvers, maar ook van buitenlandse schrijvers, bijv. *Goethe en *Schiller, af. Bijv. in Idee 729 (vw iv, p. 455). In een noot bij dit Idee schrijft hij:
‘Honderd en tweehonderd jaar geleden - ja veel later nog - meende men z'n troost te moeten zoeken by de “ouden”. Wat zulke methoden voortbrachten, hebben we gezien. De raad doet me denken aan 'n hovenier die om z'n bomen van onvruchtbaarheid te genezen, den zwaarbeladen bogerd van z'n buurman zit aan te kyken. Eilieve, wanneer 't voldoende is “zich te laven aan 'n bron” - zo is de term, meen ik - vanwaar dan dat zovelen wien tal van laafbronnen toegankelyk zyn, by voortduring van dorst versmachten, en verschrompeld wegsterven zonder ooit iets degelyks voort te brengen? En nog iets: indien 't staren op 'n Vondel nodig is ter bevruchting, op wien dan heeft de eerste Vondel gestaard? Wat, waar of wie was zyn laafbron? De waarheid is, dat onze litteratuur zal blyven kwynen zo lang men geloof slaat aan zulke schoolse praatjes. Niet uit “de ouden” en niet uit Vondel moet de ziel haar kracht putten maar uit zichzelf.’ (vw iv, p. 690-691)
In de inleiding van de Woutergeschiedenis (Idee 1262) lezen we:
‘De auteur, te suf en onvruchtbaar om zelf iets voort te brengen, staaft in dit hoofdstuk door 't aanhalen en bespreken van oude schryvers - ten rechte laafbronnen geheten - z'n aanspraak op de waardigheid van “Letterkundige”.’ (vw vii, p. 571)
In de Ideeën 1262-163 (vw vii, p. 571-581) gaat m. in op het aanhalen van schrijvers. In een noot bij Idee 1263 schrijft hij:
‘Ik neem 't den armen Vondel niet kwalyk dat niet alles wat-i leverde op 'n meesterstuk geleek, maar beklaag de behoeftige zielen die uit zulke prullen geestdrift en poëzie moeten scheppen. Dit blyft echter evenzeer 't geval, wanneer de aangeprezen modellen inderdaad verdienstelyk zyn. 't Is juist aan die vermeende behoefte aan modellen dat we 't heerleger mislukte kunstenaars en schryvers te wyten hebben. De eis der kunst is oorspronkelykheid.’ (vw vii, p. 580)
Citaten uit *Stuart Mills werk worden in het Nederlandse parlement als orakelspreuken gebruikt op het gebied van belasting-, post-, munt- en bankwezen:
‘De heren onder elkander houden zich alsof ze 't heel mooi vinden, en kaatsen de citaten met handen vol heen-en-weer. Of het Volk zich hierdoor laat bedriegen, is my onbekend. Misschien wel. Maar ik niet, waarvan akte.’ (vw vi, p. 136-137)
Naar aanleiding van van het veelvuldig citeren van Goethe, schrijft m. in Idee 722:
‘Men late zich ter beoordeling van de populariteit zyner werken, niet bedriegen door de tot verveling toe, daaruit geputte citaten. Dit citeren is, door armoed aan eigen denkbeelden, mode geworden, of zelfs maar 'n tic, als de brilletjes der pruisische luitenants. Ze menen dat zo'n ding 'n mens mooistaat, dat het kleedt. En zeer dikwyls zyn die aanhalingen slechts citaten ván citaten.’ (vw iv, p. 452)