Karta Nata Negara, radèn adipati-

1790-1879, zeer aanzienlijk inlands hoofd, regent van Lebak in Bantam Kidoel (Zuid-Bantam) van 1837-1865, de tijd van dd.'s verblijf aldaar. Radèn adipati is de eretitel van een regent.

Op 24 februari 1856 schreef dd. een brief aan resident *Brest van Kempen, waarin hij de werkwijze van Karta Nata Negara aan de kaak stelde (vw ix, p. 501-504; *Tjiandjoer). Deze brief is opgenomen in de Max Havelaar; de schrijver is hier Havelaar:

‘dat ik den Regent van Lebak, Radèn Adipati Nata Karta Nagara, beschuldig van misbruik van gezag, door het onwettig beschikken over den arbeid zyner onderhorigen, en verdenk van knevelary, door het vorderen van opbrengsten in natura, zonder, of tegen willekeurig vastgestelde, onvoldoende, betaling; dat ik voorts den Demang van Parang-Koedjang - zyn schoonzoon - verdenk van medeplichtigheid aan de genoemde feiten. Om beide zaken behoorlyk te kunnen instruëren, neem ik de vryheid u voor te stellen, my te gelasten: 1. den Regent van Lebak voornoemd, met den meesten spoed naar Serang op te zenden, en zorg te dragen, dat hy noch voor zyn vertrek, noch gedurende de reize, in de gelegenheid zy, door omkoping of op andere wyze te influenceren op de getuigenissen die ik zal moeten inwinnen;
2. den Demang van Parang-Koedjang voorlopig in arrest te nemen;
3. gelyken maatregel toe te passen op zodanige personen van minderen rang, als, behorende tot de familie van den Regent, geacht kunnen worden invloed uit te oefenen op de zuiverheid van het in te stellen onderzoek;
4. dat onderzoek terstond te doen plaats hebben, en van den uitslag te dienen van omstandig bericht.’ (vw i, p. 261-263)

De beschuldiging tegen de regent heeft in deze eeuw veel stof doen opwaaien. Vooral Rob Nieuwenhuys verdedigt Karta Nata Negara, die volgens hem niet meer dan de volgens het gewoonterecht van Java toegestane diensten gevraagd heeft van de bevolking.

(Lit. Frits Jaquet en Rob Nieuwenhuys, ‘De tienduizend buffels van Max Havelaar’, in Het Oog in't Zeil jrg. 6, 1988, nr. 1, p. 1-9; Rob Nieuwenhuys, De mythe van Lebak, Amsterdam, 1987; R.A. van Sandick, Leed en lief uit Bantam, Zutphen, 1892, p. 177 e.v.).

De houding van dd. tegenover de regent wordt besproken in H.W. van der Doel, ‘Over ‘brooddronkene vadzige regenten en andere ambtenaren’ in Over Multatuli, 1994, nr. 33, p. 3-29. *Raad van Nederlandsch-Indië