Hall, Floris Adriaan, baron van-

Amsterdam 1791 - 's-Gravenhage 1866, oom van onderstaande, promoveerde te Leiden waarna hij advocaat werd te Amsterdam. Van 1843 tot 1847 was hij minister van Financiën ad interim. Met een drietal nieuwe wetten verbeterde hij de toestand van 's lands financiën aanzienlijk. Daarnaast voerde hij in 1847 de hervorming van het muntstelsel door, door ontmunting van een bedrag van 86 miljoen aan zilveren munt en het aannemen van de enkele zilveren muntstandaard.

In 1848 werd hij lid van de Eerste en Tweede Kamer, van 1849 tot 1853 van de Tweede kamer. Van 1853 tot 1856 was hij minister van Buitenlandse Zaken, in 1860 werd hij onder het ministerie Van Hall-Heemstra wederom minister van Financiën. In deze periode bracht hij de wet op de Spoorwegen tot stand. In 1861 verliet hij de politiek voorgoed.

Van zijn hand verscheen een aantal juridische en staatkundige geschriften; op literair gebied publiceerde hij Lofrede op Johan de Witt (1819; bekroond met goud door de Hollandsche Maatschappij) en Lettre d'un Hollandais indépendant à lord Grey (1833).

In Idee 135 noemt m. hem samen met *J.R. Thorbecke, *G. Groen van Prinsterer en *W.R. baron van Hoëvell als leden van de Tweede Kamer, die door het Nederlandse volk zelf gekozen zouden worden als het zijn eigen afgevaardigden mocht kiezen (vw ii, p. 353-354). In Idee 1092 prijst hij Van Hall om diens invoering van het nieuwe - vereenvoudigde - muntstelsel, waarmee ‘het ras der ad hoc bekwame kassierknechts’ minder gelukkig was: ‘Er wordt beweerd dat die specialiteiten, verstoord over de onttroning van hun onmisbaarheid, geen standbeeld hebben opgericht voor minister Van Hall.’ (vw vii, p. 37-39; cf. brief aan J.N. van Hall d.d. 28 oktober 1872, vw xv, p. 430).