Godsdienst
In Idee 414 belooft m. de bestaande definities van godsdienst, ‘de zogenaamde godsdienst’ te weerleggen. In Idee 415 schrijft hij over het dienen van een god:
‘Ik zeg: zogenaamde godsdienst, want ze bestaat niet. Neem een God aan, zo als ge wilt... maak hem dartel en wellustig als Jupiter, of lastig en kwalyk als de god der Christenen... noem hem Vischnou, Siwa, Bouddha, Thaut, Jao, Jehovah, Zeus, Voorzienigheid, Almacht, Noodlot of natuur... dienen kunnen wy hem niet.’
Daarvoor moeten wij namelijk de wil van God kennen, die echter niemand kent. m. stipt hier kort zijn ‘godsdienst’, de *noodzakelijkheid, aan (vw ii, p. 625). Als we echter het woord ‘God dienen’ zouden interpreteren als ‘hem aangenaam zijn’, zou God ieder van ons moeten laten weten wat hem aangenaam is. Dit heeft hij niet gedaan, aldus m., ‘Alzo draagt het geloof aan een persoonlyken god de beschuldiging van onrechtvaardigheid in zich... quod absurdum.’ (Idee 416, vw ii, p. 625).
Hij vervolgt in Idee 417 dat godsdienst schade berokkent door ‘doen en door niet-doen’. Het eerste behoeft geen uitleg, aldus m., over het tweede schrijft hij: ‘de schade die de godsdienst bewerkt door 't verhinderen van wat beters, is niet zo makkelyk te vatten, en toch is ze heel groot’ (vw ii, p. 625-626). In de volgende Ideeën weerlegt hij verschillende uitspraken over het belang van godsdienst (bijv. ‘Godsdienst is nodig voor de zedelykheid’ en ‘Godsdienst is nodig voor 't Volk’), waarna hij in Idee 437 het onderwerp godsdienst (tijdelijk) afsluit met een betoog over de ‘verstandbedervende invloed van de vertellingen waarop het christendom gegrond is’ (vw ii, p. 637).
Op dit laatste onderwerp komt hij terug in de Ideeën 824-826 (vw iv, p. 551-553) over ‘de onzedelykheid van de *beloon-theorie in de opvoeding’.
Deze theorie, die voortkomt uit de christelijke godsdienst, werkt het kwaad juist in de hand:
‘Wie 't goede doet/Opdat een God hem lonen zou, maakt juist daardoor/Het goede tot iets kwaads, tot handel. En wie boosheid vliedt/Uit vrees voor de ongenade van dien God, is... laf.’ (vw iv, p. 552)
In Idee 1254 pleit hij voor de opheffing van de bemoeienis van de Staat met de Kerk en godsdienst.
Tot op heden heeft nog geen van de ‘dozynen “liberale” ministers die ons land hebben’ de afschaffing van ‘den post Eredienst op de Begroting’ durven zetten (vw vii, p. 520-521). Zolang er echter een Staatsgodsienst is, mag men de andere godsdiensten niet verbieden, aldus m. in een aantekening bij Idee 894. Zijn reden hiervoor luidt: ‘ik zie niet in waarom de protestandse God meer recht op bescherming hebben zou dan de katholieke God’ (vw iv, p. 710).