Noodzakelijkheid, de
m.'s omschrijving voor zijn deterministische wereldbeschouwing, de leer die ervan uitgaat dat alles wat gebeurt noodzakelijk voortvloeit uit voorafgaande gebeurtenissen, waarbij dus geen plaats is voor een god of willekeur in het zijnde, de *Natuur. m. formuleert deze gedachte in Idee 32 als volgt: ‘De noodzakelykheid is God.
Meer weet ik van God niet te zeggen. En 't spyt me.’ (vw ii, p. 316). In Idee 165 schrijft hij:
‘Een boekhouder, een rekenaar, kan zich vergissen. De noodzakelykheid nooit. (...) Zy weet de snelheid waarmee 't schip zich moet bewegen volgens de háár alleen bekende gegevens, en ze noemt die snelheid, drukt ze uit: door het feit.’ (vw ii, p. 388)
Overal vindt hij sporen dat zijn ‘denkbeeld over de almacht der noodzakelykheid, zo oud is als de wereld’ (Idee 169, vw ii, p. 390). De leer der noodzakelijkheid is niet troosteloos, aldus m. in Idee 177, want:
‘Die domme, zich zelf onbewuste, almachtige, onwetende, Noodzakelykheid is een God van liefde, die u meer geeft dan een persoonlyke god doen kon, en - met het oog op de rechten van anderen - doen mág. (...) Wat is, moet zyn.’ (vw ii, p. 392-393)
In Idee 348 schrijft hij:
‘Het heeft zo moeten wezen. Dát, en dát, en dát... alles wat is, moet zyn. Alles wat geschiedt, is 'n rechtstreeks gevolg van 't naastvorige, en indirect een gevolg van al het vorige. Er zyn velen die geloven in myn God, de Noodzakelykheid. Ze moeten wel! En die godsdienst zal worden verheven tot godsdienst van Staat, tot alleenheersende, tot alleenzaligmakende kerk, zodra er een behoorlyk ministerie van eredienst zal opgericht zyn: departement tot uitbreiding van de kennis der natuur.’ (vw ii, p. 519)
Ook in Idee 177 (vw ii, p. 392-393) en Idee 528 (vw iii, p. 356-357) schrijft hij hierover. De Millioenen-studiën zijn een doorlopende verheerlijking van de *Logos (de gedetermineerde oorzakelijkheid), de verpersoonlijking van zijn opvatting van noodzakelijkheid.