Natuur

Volgens het naturalisme, een richting in de filosofie, is de natuur het alomvattende, het enige, het alleen zijnde; ook de geest en zijn produkten zijn daaronder begrepen. Boven en buiten de natuur kan niets worden gedacht; zij is het geheel van alle verschijnselen, van alle dingen en gebeurtenissen in hun totale samenhang. De eerste ‘naturalisten’ waren de stoïcijnen. Ook Spinoza en Goethe waren naturalisten. In de negentiende eeuw waren onder anderen Feuerbach en Haeckel aanhangers van het naturalisme. Ook m. hing de denkbeelden van deze richting aan. Op vele plaatsen in de Ideeën verwoordt hij zijn denkbeelden hieromtrent, in Idee 71 schrijft hij bijv.: ‘Natuur is alles. Wat er meer is, noemt men metaphysiek, bovennatuurkunde, d.i. buitenissigheid’ (vw ii, p. 322). In Idee 530 schrijft hij:

‘Wat zou de Natuur ons uitlachen, als ze bewustzyn had van onze verdeelwoede. Om iets te verklaren van de wyze waarop een plant groeit, hebben wy wiskunde nodig, en meteorologie, en chemie, en botanie, en statica, en dynamica, en allerlei, in ons oog onderscheidene, wetenschappen. (...) Daarvan weet de natuur niets. De noodzakelykheid bewerkt - heel ongeleerd - de aaneenhechting der delen, niet volgens wetenschappelyke regels, maar op 'n wyze die ons in staat stelt, naar de maat van ons waarnemingsvermogen, uit het gebeurde onze opmerkingen te maken, en deze - altyd onvolledige! - opmerkingen te regelen tot gebrekkige wetenschap.’ (vw iii, p. 358-359)

In de eerste bundel Ideeën wordt regelmatig over de eigenschappen van de Natuur gesproken. In Idee 148: ‘De Natuur werkt door saam te stellen en door 't tegendeel.’ (vw ii, p. 380); Idee 198: ‘De werking van die Natuur is in den meest strikten zin: eenvoudig. Ze heeft maar één middel, dat tevens doel schynt: aantrekking.’ (vw ii, p. 413); Idee 373: ‘de lieve, domme, geestige, naieve, almachtige, onwetende, kinderlyke, toko-achtige Natuur’ (vw ii, p. 540).

Wanneer m. spreekt over de regels en wetmatigheden in de Natuur, doet hij dit herhaaldelijk in termen van opdat en omdat. Bijv. in Idee 907:

‘Wy mensen maken vorderingen opdat daaruit iets voortkome. In de Natuur daarentegen komt al wat bestaat, uit het voorafgegane voort: omdat het daaruit volgen moet.’ (vw iv, p. 647)

In dit Idee verwijst hij naar overeenkomstige uitspraken in Idee 517 (vw iii, p. 292), Idee 575 (vw iv, p. 332) en Idee 839 (vw iv, p. 567-568).

Verder wordt in Idee 486 de Natuur verdeeld in ‘stof’ en ‘gedachte’, beide zijn ‘deelbaar tot in 't oneindige’ (vw iii, p. 235). In het begin van de derde bundel Ideeën, in de verhandeling over vrije studie, wordt de studie van de Natuur, ‘die grote tokohouder’ (Idee 566, vw iv, p. 326), genoemd als ‘hulpmiddel tot vryheid van studie’, want ‘Het zyn liegt niet.’ (Idee 575, vw iv, p. 332).

(Lit. Wim van Dooren, ‘Multatuli als filosoof’, in: Over Multatuli, 1993, nr. 31, p. 15-23, speciaal p. 19-20)