Liefdadigheid
In Les Ouvries Européens vermeldt *LePlay bij zijn beschrijving van arme streken in Oost-Rusland, dat er geen inrichtingen van liefdadigheid zijn. Naar aanleiding hiervan schrijft m. in Idee 451:
‘In 't voorbygaan zy gezegd, dat niets meer den lagen trap aanduidt van algemene welvaart en zedelykheid, dan 't groot getal inrichtingen van dien aard. Ons woord “godshuizen” is karakteristiek. Waar liefde ontbreekt, komt terstond in daad en woord een god voor den dag. En als men de herkomst van die godshuizen opspoort, zal er blyken dat ze een bydrage leveren tot de opmerking: hoe verkeerd de kapitalen verdeeld zyn. Honderd welvarende gezinnen zouden geen gestichten van dien aard nodig hebben. Waar zo'n ding is opgericht, kan men aannemen dat de welvaart van negen-en-negentig is opgeslokt door één. Er zouden weinig ouwe vrouwtjes of weeskinderen onder dak komen, als de gelovers het aardse slyk konden meenemen naar hun hemel. Als ze sterven moeten, kopen ze hun lievenheer om, door hem een deel te bieden van den buit, om daarmee de joyeuse entrée daarboven te betalen. Er zou geen voordeliger betrekking wezen dan die van god in een Staat waar veel armen zyn, als-i maar wat meer kon rekenen op z'n administrateurs. Godsdienst en mensenliefde staan lynrecht tegenover elkander.’ (vw iii, p. 105)