Gids, De-

letterkundig tijdschrift, in 1837 opgericht door Potgieter en Robidé van der Aa als tegenhanger van de Vaderlandsche Letteroefeningen. Weldra werd het een spreekbuis van de liberalen.

In De Gids van 1860 verscheen een uiterst lovende bespreking van de Max Havelaar door *P.J. Veth. Hierna zweeg De Gids over m.'s werk. Potgieter zond zelfs de afleveringen van de Ideeën ongeopend terug. Op 6 augustus 1866 stelt C. Busken Huet m. voor om stukken voor De Gids te schrijven, om op die manier zijn geldzorgen te verlichten (vw xi, p. 655). m. antwoordt hem drie dagen later:

‘Schryven voor de gids! Ik ben uitgeput. Waarlyk als ik schryven kon voor den gids, dan zou myn toestand niet zoodanig zyn dat ik voor den gids zou behoeven te schryven. (...) Werken voor den gids! Och, als ik dàt kon - dan zou ik immers ook meer kunnen dan dat.’ (vw xi, p. 657)

In een brief aan P.A. Tiele d.d. 18 november 1876 herinnert m. zich de strijd tussen de Vaderlandsche Letteroefeningen en De Gids:

‘Ik zag niet in dat die Gids 'n “verschynsel” was, 'n merkpaal, 'n moment van verandering. En, dat is-i toch geweest! Maar, als ik de zaak beschouw aan m'n tegenwoordig standpunt, schynt die belangrykheid toch weer geringer (...). Er is mèer letteroefeningachtigs in den Gids gebleven of gekomen dan de bestryders der Letteroefeningen-manier zich wel verbeelden.’ (vw xviii, p. 509)

Na m.'s dood verscheen in het maart-nummer van De Gids (1887) van redacteur *J.N. van Hall een artikel over m.'s leven en werk. Hierin kwalificeert hij m. als ‘den oorspronkelijksten Nederlandsche schrijver’ en schrijft hij verder: ‘Want Multatuli, die een denker is, vordert ook inspanning van zijn lezers.

Dat is misschien de reden, waarom hij door zoovelen, die zulk een inspanning schuwen, of tot inspanning onbekwaam zijn, òf geïgnoreerd òf niet begrepen werd, en dat anderen, onder den schijn van hem te “behandelen” om zijne Ideën heen praatten.’. Hierna volgden verscheidene besprekingen van m.'s leven en werk. In juli 1888 plaatste het tijdschrift van *Th. Swart Abrahamsz Eduard Douwes Dekker (Multatuli). Eene Ziektegeschiedenis. In 1889 verscheen in het blad een bespreking van de Millioenen-studiën door redacteur J.H. Hooijer en in De Gids van 1890 publiceerde J.N. van Hall n.a.v. de verschijning van de Brieven van Multatuli, een positief stuk over de ontstaansgeschiedenis van de Max Havelaar.

Zo kwam er ironisch genoeg met m.'s dood een einde aan het ‘doodzwijgen’ door De Gids (wat zeker grotendeels op rekening kwam van de invloed die de Multatuli-bewonderaar Van Hall in de redactie uitoefende). Voor De Dageraad was het reden om in een artikel van 1889 zuur op te merken:

‘- Multatuli is dood. Nu kunnen ze vrij komen, die hem bij zijn leven belasterd en verguisd hebben. Ze kunnen komen en hem prijzen, want hij kan zich niet verdedigen tegen die lof. (...) Jakhals van 'n Gids, Dekker verachtte U met groote innigheid.’ (p. 258)

In De Gids van 1899 publiceerde Van Deventer het geruchtmakende artikel ‘Een Eereschuld’ en in De Gids van 1901 verscheen zijn studie ‘Uit Multatuli's dienstjaren’, die in jaargang 1910 werd vervolgd.

Het mei-nummer van De Gids van 1910 bevatte, ter gelegenheid van de Havelaar-herdenking, een achttal bijdragen die aan m. gewijd waren:

1.
C.Th. van Deventer, ‘Multatuli aan den Koning (1860)’;
2.
C.J. Hasselman, ‘Het Regeerings-oordeel over de Bantamsche knevelarijen’;
3.
G. Busken Huet, ‘Onuitgegeven brieven van Multatuli aan Cd. Busken Huet’;
4.
W. Meyer, ‘Multatuli als vrijdenker’;
5.
J. Prinsen, ‘Multatuli's houding tegenover de litteratuur tijdens het ontstaan van den Havelaar’;
6.
G.J.P. de la Valette, ‘Dek; van en over hem’;
7.
F.M. Wibaut, ‘Multatuli's crematie, een woord van laten dank’;
8.
J.N. van Hall, ‘Multatuli-herdenking’.
Het november-nummer van 1984 bevatte 147 opstellen. Elke bijdrage draagt een titel uit het *pak van Sjaalman.