Aan het Volk van Nederland
een beroep op het volk in Idee 290 (vw ii, p. 482-486). m. stelde zich in 1862 verkiesbaar voor de Tweede Kamer. Een programma had hij niet, hij minachtte namelijk ‘die zogenaamde partyen in den Staat, of liever ik erken die partyen niet’. Al hij gekozen wordt wil hij de minister vragen wat deze gedaan heeft om ‘al de ellendelingen af te straffen, die den Javaan (ook thans weer) periodiek laten hongeren?’ (vw ii, p. 484). Aan de Kamer zal m. vervolgens rekenschap vragen van ‘al de ellende die de verrotte politiek der laatste jaren heeft teweeggebracht ginder, en voorbereid hier!’ (vw ii, p. 485).
Aan het volk vraagt hij om hem te steunen in zijn strijd tegen het onrecht in Nederlands-Indië:
‘Nederlanders, leest gy de couranten niet? Staat er niet duidelyk te lezen, dat er wederom hongersnood is op Java? (...) Honger en zeeroof! En hier spreekt men van consignatie! En de dagbladschryvers wawelen van stelsels! En de Kamerleden van *Maas-aftapping!’
De oproep in de Ideeën wordt gevolgd door de oproep ‘Aan de Lezers myner Ideeën’, een beroep op ‘dat gedeelte van de natie “dat nog niet geheel is verlengend!”’. m. schrijft hierin dat hem de roeping is opgelegd om ‘een einde te maken aan de schande der Natie’. Men kan hem hoogmoed verwijten, maar hij meent juist hoogmoed à la *Curtius, *Cambronne en *D'Assas - die zichzelf hebben opgeofferd -, nodig te hebben om zijn taak ten uitvoer te kunnen brengen (vw ii, p. 487).