Opregte Haarlemsche Courant, De-
dagblad dat in 1656 werd opgericht en vanaf 1737 werd uitgegeven door de firma *Joh. Enschedé en zonen. Het was de eerste Nederlandse krant. Op voorstel van C. Busken Huet (brief aan m. d.d. 9 juli 1866, vw xi, p. 626-627) werd m. - op dat moment woonachtig in Duitsland - in 1866 buitenlands correspondent van deze krant. Tot 1869 schreef hij voor deze krant zijn *‘Van den Rijn’-bijdragen, waarin hij mededelingen uit de gefingeerde Mainzer Beobachter opnam. Uit deze niet bestaande krant kon hij naar hartelust ‘citeren’ waardoor zijn bijdragen aan de vereiste objectiviteit voldeden en hij zijn eigen meningen kon ventileren.
In een brief aan Tine van 8 februari 1867 verklapt m. zijn geheim (vw xii, p. 65). Later spreekt hij er ook met *Marie Anderson over. Via haar minnaar, *jhr. F.A. Hartsen, komt het bericht uiteindelijk bij de firma Enschedé terecht (brief van de firma Joh. Enschedé en Zn. d.d. 30 juli 1869, vw xiii, p. 586). In tegenstelling tot wat wel beweerd werd, is m. hier niet om ontslagen. Op 29 december 1869 beëindigde hij zèlf zijn medewerking aan het dagblad (vw xiii, p. 713).
(Lit. Eep Francken, ‘Een correspondent neemt ontslag’, in: Over Multatuli, 1978, nr. 2, p. 1-25; Multatuli, Mainzer Beobachter, met bijdragen van K. van het Reve en Maarten Schneider. Haarlem: Joh. Enschedé en Zn., 1987; G. Stuiveling, ‘Multatuli als Mainzer Beobachter’, in: Over Multatuli, 1980, nr. 6, p. 1-19) m. spreekt in een brief aan Busken Huet d.d. december 1866 van ‘Uw haarlemmer, die zoo modest schuilt achter z'n “men zegt, men beweert, blad zóó laat zich schryven”’ (vw xi, p. 772). In een noot bij Idee 527 gaat m., naar hij zegt t.b.v. de Vlaamse lezers, uitgebreid in op het karakter van De Opregte Haarlemsche Courant:
‘Sedert tweehonderd en veertien jaren alzo houdt zy 't Nederlands Publiek op de hoogte of laagte der gebeurtenissen van den dag, en - dit vooral is eigenaardig - zy is niet meer met den tyd meegegaan dan volstrekt nodig was om haar populariteit te behouden. Ze polemiseert niet, en geeft slechts berichten waarvan de verantwoordlykheid op anderen valt. (...) Haar program is kleurloosheid, of om 't jargon van den dag te spreken: objectiviteit. (...) De Haarlemse Courant is voorts in goed Hollands geschreven en gewoonlyk goed onderricht. (...) Voor duizenden burgerlyk-deftige huisgezinnen is zy nog altyd, gelyk in de dagen van De Ruyter: de Krant. (...) Dat ze, by en door dit alles, zich verheugt in een soort van monopolie voor advertentiën, spreekt vanzelf. Een echte Hollander is niet ter dege geboren, getrouwd of dood, voor hy als zodanig vermeld staat in de Oprechte Haarlemse Courant.’ (vw iii, p. 428-429)
Hij schrijft verder dat hij deze krant ‘met zekere dankbaarheid’ leest omdat hem ‘eenvoudig vertelt wat er gebeurd is, en de toepassing of beoordeling daarvan welwillend overlaat aan myzelf’ (vw iii, p. 429).
Op 31 maart 1878 spreekt m. in een brief aan Mimi van ‘de styve orthodoxe Haarlemmer’, die tegen zijn verwachting in zijn voordracht van 23 maart te Haarlem ‘welwillend’ besprak (vw xix, p. 407; bespreking in vw xix, p. 375-376).