Nieuwenhuijzen, Frederik Nicolaas,-

(m. spelt Nieuwenhuis) 1819-1892, secretaris te *Poerworedjo in Bagelen ten tijde van m.'s werkzaamheden aldaar (1846-1848). Op 14 december 1872 noteert Mimi in haar dagboek dat m. eens kwaad op Nieuwenhuijzen was geworden omdat die een verandering had aangebracht in een brief aan een assistent-resident ‘om een dief te vangen’. Verder zou hij over hem gezegd hebben: ‘De resident behandelde mij zeer lief. De secretaris Nieuwenhuis, van mijn jaren en diensttijd viel het wat zwaarder. ik heb mij niet over hem te beklagen maar hij was stijfjes. Overigens een zeer knap mensch’ (vw xv, p. 518). Nieuwenhuijzen werd assistent-resident van Makassa, resident van Solo (Soerakarta) en later vice-president van de Raad van Indië. In die functie ging hij in 1873 naar Atjeh, waar hij op 26 maart de sultan de door gouverneur-generaal *J. Loudon getekende oorlogsverklaring overhandigde (Paul van 't Veer, De Atjeh-oorlog, Amsterdam, 1980, p. 44).

Op 24 april 1873 schrijft m. aan G.L. Funke:

‘Ik ben (schoon anders wél) zenuwachtig van Atjin.
Daarby komt dat ik de meeste personen die daarin 'n rol spelen zoo goed ken. Loudon, Nieuwenhuis, [E.C.] van Daalen! (...) Loudon en Nieuwenhuis zyn ook achtenswaardige menschen. Maar... maar... er is iets anders noodig!’ (vw xv, p. 731)