Nias

eiland ten westen van Sumatra, behorende tot de residentie Tapanoeli met Goenoeng Sitoli als hoofdplaats. In een noot bij Idee 451 schrijft m. over de (oorspronkelijke) bewoners van Nias:

‘Zy hebben iets in hun neus en ogen, dat aan mongoolse afkomst doet denken, en hun gelaatskleur is geler dan van den Sumatraan. De spoed waarmee die lieden, kort tevoren nog in nagenoeg wilden staat in de bossen levende, betrekkelyk beschaafd worden, grenst aan 't wonderbare. In een ommezien tyds vormen zy zich tot handige ambachtslieden, en zelfs, als de meester dit verkiest, tot... muzikanten. Ook als huisbedienden zyn ze zeer gezocht.’

In deze noot schrijft hij verder dat de Nederlandse regering de ‘Niasser gevangenen’ (slaven) vrijkoopt, waarna ze enige tijd voor de Nederlandse regering moeten werken om hun schulden af te lossen, m. noemt dit vrijkopen wenselijk omdat de slaven anders gevaar lopen door stammen in het binnenland van Nias te worden vermoord (vw iii, p. 399-400). Op 24 april 1873 schrijft hij G.L. Funke dat *Fransen van de Putte de Atjinezen beschuldigd heeft van de slavenhandel op Nias. m.'s reactie: ‘Wy Hollanders hebben nooit anders gedaan. (En ik keur het goed, zeer goed. Anders werden die “slaven” vermoord. 't Is menschlievend en 't afschaffen is 'n wreedheid.)’ (vw xv, p. 730). *slavernij