Langeveldt van Hemert, Abraham Juliaan-
1825-1880, in 1845 begonnen als klerk bij de resident van Madioen, van 1854 tot 1858 controleur der tweede klasse in Lebak, dus ook werkzaam onder m. Hij eindigde zijn carrière als resident van Ternate in 1876, waarna hij naar Nederland terugkeerde. In de Max Havelaar wordt hij als *Verbrugge geportretteerd.
In 1856 stuurde m. hem een missive met 32 vraagpunten. Langeveldt van Hemert beantwoordde en parafeerde deze missive op 29 maart 1856 (vw ix, p. 584-591). Deze vraagpunten werden door m. opgenomen in de Minnebrieven (vw ii, p. 135-142) als bewijs voor het feit dat hij de waarheid had geschreven aangaande de gebeurtenissen in *Lebak in het algemeen en zijn verhouding tot de regent in het bijzonder. De controleur beantwoordde alle vragen, behalve de vraag of er sprake was van knevelarij in Lebak.
Op 31 maart 1878 ontmoette m. en Van Hemert elkaar weer in Breda. Langeveldt van Hemert was ziekelijk: ‘toen hy my (...) zag, begon hy als 'n kind te schreien, en viel slap tegen my aan’ (brief aan Mimi d.d. 31 maart 1878, vw xix, p. 407). m. hoopte op diens steun, ‘maar z'n toestand was zóó ellendig, hy was zoo ouwelyk en débiel en... hy huilde zoo, dat ik 't niet van my verkregen kon hem op kosten van krachts- of karakterinspanning te jagen.’ (brief aan J.A. Roessingh van Iterson d.d. 8 januari 1882, vw xxi, p. 606).
(afb. in W.F. Hermans, De raadselachtige Multatuli, 2e druk, 1987, p. 45)