Japanse steenhouwer, de-

parabel in het elfde hoofdstuk van de Max Havelaar (vw i, p. 150-152). Havelaar vertelt dit verhaal, dat hij eerder aan *Si Oepi Keteh vertelde, tijdens één van de tafelgesprekken met zijn vrouw, Duclari en Verbrugge. De parabel handelt over een ontevreden steenhouwer die wordt gehoord door een engel. De steenhouwer wordt door de engel steeds in een ander, volgens de steenhouwer steeds machtiger, gedaante getoverd, maar hij blijft ontevreden totdat hij als rots de macht van een steenhouwer ziet, en weer steenhouwer wil worden. Hierna werkt hij hard voor weinig loon, maar is wel tevreden.

In het Tijdschrift voor Neêrlands Indië (jrg. 1, 1842, p. 400) had m. een bewerking van dit oorspronkelijk Japanse volkssprookje door Jeronimus (ps. van *W.R. baron van Hoëvell) gelezen. Het werd herdrukt in Van Hoëvells bundel Uit het Indische leven (1860) en in het tijdschrift Rond den Heerd (1867). Marcel Janssens geeft in zijn Max Havelaar, de held van Le-bak (Antwerpen/Utrecht, 1970) een vergelijking tussen m.'s en Jeronimus' versie.