Bensen, Carl Adolf-
1825-1897?, geb. te Buckeburg, werd in 1861 tot Nederlander genaturaliseerd. Tussen 1852 en 1857 werkte hij als officier van gezondheid tweede klasse op het garnizoenshospitaal te Serang. Hij ging als officier van gezondheid eerste klasse in maart 1857 naar Soerabaja. Van 1858 tot 1859 verbleef hij met ziekteverlof in Nederland, waarna hij tot tot 1866 op Celebes werkzaam was. In 1868 ging hij opnieuw met ziekteverlof naar Nederland, alwaar hij in 1869 werd gepensioneerd.
In zijn functie als officier van gezondheid behandelde hij in november 1855 de assistent-resident *Carolus (Slotering in Max Havelaar). Hij zou tegenover dd. verklaard hebben dat Carolus gestorven was aan een leverabces. De officiële gegevens dienaangaande ontbreken. Volgens de lezing in de Max Havelaar (vw i, p. 258-259) dacht Carolus' echtgenote, ‘Mevrouw Slotering’, dat haar man vergiftigd was. Op deze mededeling werd in de nrc van 30 januari 1861 anoniem gereageerd door iemand die zich ‘ingezetene van Serang’ noemde en die, ter weerlegging van hetgeen in de Max Havelaar wordt gesuggereerd, een brief van ‘een zekere IJ’ liet afdrukken, waarin vermeld wordt dat Carolus niet plotseling was gestorven, maar ‘verscheidene dagen’ ziek was geweest. Ook zou Carolus al langer aan een leverkwaal geleden hebben en na een inspectiereis te paard zeer ziek geworden zijn (vw x, p. 389 e.v.). In een brief aan Tine schrijft m. dat hij de strekking van het artikel niet begrijpt aangezien hij Bensen niets verweten heeft:
‘Integendeel. En dat de ziekte van Carolus anders was dan de weduwe mij vertelde, doet niet ter zake. Zeker is het dat er in Lebak sprake was van vergiftiging en dat de controleur er bang voor was, 't geen hij mij op schrift verklaard heeft.’ (vw x, p. 396)
Ook in noot 135 (1875) van de Max Havelaar reageert hij op dit ingezonden stuk. Hij meent ten onrechte dat Bensen er achter zit: ‘In 1860 berichtte men my dat de dokter die m'n voorganger behandeld had, my aanviel’. *Pieter Bleeker had hem op het stuk gewezen ‘als zoo bezwarend’ (vw xxi, p. 610). In bovengenoemde noot bij de Max Havelaar schrijft hij verder:
‘Ik neem deze getuigenis van den heer Bensen, dien ik voor 'n achtenswaardig man houd, onvoorwaardelyk aan, en erken alzo dat óf de weduwe zich vergist heeft, óf dat ik haar verkeerd had verstaan, óf dat in 1859 toen ik den Havelaar schreef, m'n geheugen my bedroog.’ (vw i, p. 364)
Bensen ondertekende in 1857 te Soerabaja de geboorte-akte van m.'s dochter Nonnie (vw ix, p. 676).