Wallace, Alfred Russel-
1823-1913, Engels natuuronderzoeker, kwam via zelfstudie tot het Darwinisme. Gedurende acht jaar onderzocht hij de Soenda-eilanden, waarover in 1869 zijn bekend geworden The Malay Archipelago verscheen. Het werd door *P.J. Veth vertaald en uitgegeven onder de titel Insulinde. Wallace erkent in dit boek dat er door de inlandse hoofden inderdaad knevelarij gepleegd werd, maar hij noemt de Max Havelaar ‘een zeer vervelende en langwijlige geschiedenis’. Omdat m. nergens in zijn boek dagtekeningen, cijfers of bijzonderhedenheden vermeldt en bovendien fictieve namen voor de personages gebruikt, is het onmogelijk de beschuldigingen te bevestigen dan wel te weerleggen (vertaling van Veth, p. 164-165). In een noot bij Idee 289 (in 1879 herdrukt als Idee 289a) beschuldigt m. Wallace ervan zijn boek niet gelezen te hebben:
‘Dit schynt men dien Wallace verteld te hebben, daar hy den Havelaar niet gelezen heeft. 't Is voor z'n apen en kevers te hopen dat ze wat minder van-horen-zeggen geportretteerd zyn, de arme dieren. Neen, gelezen heeft de eerlyke man 't “vervelend en langdradig” boek niet! Want hy verstaat geen hollands, en in de engelse vertaling van m'n vriend Nahuys, zyn de Van Lennepse puntjes behoorlyk door letters vervangen.’ (vw ii, p. 704; cf. Causerieën, vw iv, p. 303)
In een noot bij Idee 616 citeert hij een passage uit Wallaces boek om ter illustratie van zijn stelling dat bij bepaalde wetenschappers de liefde voor het vak hoofdzaak is geworden. Wallace beschrijft in de aangehaalde regels zijn emoties bij het vangen van een kapel, een uiterst zeldzame vlinder:
‘Juist de liefde voor Wetenschap bracht in 't hier bedoeld geval zekere óngevoeligheid teweeg voor de wezentjes die aan die Wetenschap moesten opgeofferd worden. Men bedenke wel dat deze opmerking geen aanmerking is. Ik roer hier de morele zyde van de zaak niet aan, en lever maar 'n psychologische bydrage.’ (vw iv, p. 683)
In een voetnoot bij zijn Causerieën beveelt m. Wallaces boek uit ‘geologisch, ethnologisch en botanisch oogpunt’ aan (vw iv, p. 303).