Vaderlandsliefde

kan niet worden aangekweekt door ‘Gymnastiek, algemene dienstplichtigheid, scherpschutters- en wapengenootschappen’, zoals *J. Bosscha had aanbevolen, schrijft m. in Pruisen en Nederland. Daarvoor is het volk te verzwakt:

‘Van 't Volk? Maar dat volk is verstompt, vernederd, verdierlykt. Dat volk is slecht onderwezen, slecht gevoed. Dat volk heeft weinig oorzaak tot verzet, als er kans komt op verandering, want: voor een zeer groot gedeelte der Natie zal elke verandering een verbetering zyn. Het is mogelyk, en ik geloof zelfs, dat een Pruisische inval in Nederland stuiten zou op grote antipathie. Het vooroordeel tegen “moffen” zou waarschynlyk zeer sterk werken, maar of dit vooroordeel in verzwakte lichamen en doffe gemoederen kracht gieten zou tot gelukkig weerstaan van een macht, zo energisch, zo gesloten, zo gedisciplineerd als de Pruisische, meen ik te mogen betwyfelen.’ (vw iv, p. 66-67)

Verderop schrijft hij:

‘Geestdrift van het Volk? Het volk kán 't Vaderland niet liefhebben, dat alle genot weelderig wegschonk aan de weinige oudere broeders die gewetenloos misbruik maakten van een gestolen of gehuicheld recht van eerstgeboorte. Wat geniet het Volk van de Indische baten? Wy gaan nu voorby hoe die baten worden verkregen, maar poogt men de onedele bron te adelen door goed gebruik, door broederlyk delen van den buit? Geenszins. (...) Wat zal hem bewegen tot geestdrift, als hy eens eindelyk zal inzien (en hy zál 't inzien, zodra er nood is, want schokken maken wakker) dat de Vaderlandsliefde die men hem tracht in te pompen, eigenlyk niets is dan de liefde der heren voor hun eigen geld?’ (vw iv, p. 69)