Spinoza, Baruch de-

1632-1677, Nederlands filosoof van joodse afkomst, pantheïst en rationalist. Hij werd wegens zijn als atheïstisch beschouwde geschriften uit de kerk verbannen. Hij was de eerste wijsgeer die een gesloten wijsgerig stelsel verkondigde. Tot zijn latere volgelingen behoorde *J. van Vloten, die m.'s aandacht op hem vestigde. In juni 1864 krijgt hij van Van Vloten een en ander van Spinoza te lezen (vw xi, p. 323). Op 19 juni schrijft hij Van Vloten over Spinoza onder meer:

‘Ik heb Spinoza zeer lief, maar - maar - och ik ben jaloers! Wat 'n rust! Wat 'n loisir om te arbeiden! Als ik dat bedenk vind ik dat-i weinig heeft uitgevoerd. En is 't niet een beetje 'n fout van hem dat hy (ter bekorting, ik weet wel, maar 't verlokt tot wanbegrip) telkens het woord “God” gebruikt? Stel dat Santa Clara likdoorns geneest (ik wou dat het waar was want ik heb er veel last van) mag dan de pédicure die pleisters geeft in plaats van die heilige, die pleisters Santa Clara noemen? Is dat niet 'n deurtje openzetten voor hen die de heilige Clara willen laten voort-fungeren. Franchement, ik geloof dat Spinoza niet van god af was! In een noot zegt gy “men weet wat hy hieronder verstaat.” Nu ik vind hierendaar god aangehaald op 'n wyze die ik niet kan verklaren dan door te denken aan een persoon, een wezen. Gy noemt Spinoza een dóórdenker. Ik geloof U in dien zin, dat hy den moed en eerlykheid bezat om niet terugtedeinzen voor eenige conclusie. Maar dóórdenken in betekenis van denken tot den laasten slotsom toe, geloof ik niet dat hy gedaan heeft. Ik beweer dat hy daartoe te vroeg gestorven is.’ (vw xi, p. 334-335)

Hij schrijft verder dat hij bij Spinoza ‘eene eigenaardigheid in uitdrukking’ aantreft, die hij ook bij zichzelf vindt: ‘Soms is dit letterlyk, overal waar i beelden gebruikt’; m. voelt zich ‘van Spinoza's familie’ (vw xi, p. 335-336). In deze brief vertelt hij verder dat hij naar de ‘houtmarkt’ (Lange Houtgracht, waar Spinoza woonde van 1641-1656) gelopen is, en zich heeft voorgenomen ook in Den Haag ‘ter beêvaart’ te gaan ‘naar de huizen waar hy woonde’, (vw xi, p. 336).

In Idee 482 (vw iii, p. 230) noemt m. hem onder de grote denkers en verwijst naar Van Vlotens biografie Baruch d'Espinoza (1862). In een voetnoot bij dit Idee betwijfelt hij echter of Spinoza een ‘doordenker’ was (vw iii, p. 415).

(Lit. A.L. Constandse, ‘Multatuli en Spinoza’, in de reeks Geschriften van het Multatuli-Genootschap, nr. 15, Amsterdam, 1977)