Schook, Willem Ferdinand-
1832-1878, studeerde rechten in Utrecht en schreef op 14 augustus 1855 de brochure De Scheuring onder de Utrechtse studenten, eene bijdrage tot de geschiedenis van het Utrechtse Studenten-Corps. Hij promoveerde op 30 juni 1858, waarna hij zich als advocaat en procureur tot augustus 1865 te Utrecht, tot augustus 1869 te Harlingen en daarna te Balk vestigde. Verder was hij medewerker van de Sneeker courant en vanaf 1875 van de Veendammer courant.
Toen m. in maart 1862 in de correspondentie op het omslag van de eerste bundel Ideeën (*correspondentiebladen) vroeg om het ‘verslag der discussien, 2e Kamer, waarin de Heer D.v.T. zoo laag neêrvalt op den stand van zaken in Indië? (Ik meen: behandeling Kol: Begr: 1860.)’, reageerde Schook onmiddellijk (vw xxiv, p. 594). Vanaf die tijd zijn m. en Schook met elkaar in contact gebleven. Schook bezocht m. in de zomers van 1873 en 1874. m. schrijft over diens eerste bezoek aan d'Ablaing van Giessenburg op 11 juli 1873:
‘Schook is hier. Hy groet u. Uit discretie, om my te laten werken, loopt-i den halven dag in de zon, en gaat meer uit dan eigenlyk hoeven zou. Gek, de overdryving van die goede bedoeling irriteert me. 't Is zo vervloekt lastig zoo prikkelbaar te zyn. Hy is zeer fideel, en ik houd hem voor eerlyk, 'n hoofdzaak. Neen, de hoofdzaak.’ (vw xvi, p. 87)
En op 4 september schrijft hij aan S.E.W. Roorda van Eysinga:
‘Hy heeft zeer, zeer veel goeds. Méér dan dat: hy is goed. Ik heb kleine aanmerkingen op hem, maar over 't geheel noem ik hem uitstekend. En - komiek! - hy is juist anders dan gy en ik uit z'n doorhakkende wyze van schryven (“geen tint” noemdet gy 't) zouden opmaken. Hij is nam. fyngevoelig en zacht, misschien al te. (...) Grappig is 't ook dat die zachtheid zoo afsteekt by z'n voorkomen, spraak, manieren en houding (Balk? 'n dorp? Boeren-conversatie?) wanneer ge hem pas ziet zult ge m'n lofspraak niet begrypen. Welnu, zie dóór, en ge zult hem lief krygen. Hy is zeer week van gemoed, en innig hartelyk, ja zelfs kinderlyk, wat ik zeer schoon vind. (...) hy is 'n wandelend magazyn van feiten. Dit is veel waard, niet waar?’ (vw xvi, p. 159-160)
Na de tweede logeerpartij keerde Schook - waarschijnlijk voortijdig - gedesillusioneerd naar Balk terug. Al op de dag na Schooks aankomst schrijft m. aan C. Vosmaer:
‘Gister avend is S. hier gekomen. Hy is 'n goed braaf mensch dien ik - hoe zal ik zeggen? - dien ik vriendschap schuldig ben? Nu, zóó iets. Maar, ronduit gezegd, hy kwam me over de hand. Het drukt me vreeselyk dat ik niet geheel en al oprecht wezen kan, maar hy is een te goed mensch om hem verdriet te doen, vooral daar-i onder schynbaar ongesoigneerde vormen, zeer gevoelig is.’ (15 augustus 1874, vw xvi, p. 664)
Na dit bezoek brouillerde Schook met m. Deze heeft nog getracht het contact te herstellen, in 1876 zond hij Schook de door Mimi verzorgde bloemlezing met een hartelijk woord op de titelpagina. Uit een brief van Schook aan zijn broer Jan blijkt dat hij deze poging om het contact te herstellen niet toejuichte (ca. 29 november 1876, vw xviii, p. 541). Voor zover bekend, heeft hij m. nooit bedankt voor de bloemlezing. m. bleef echter met veel sympathie over Schook spreken.
(Lit. J. Kortenhorst, ‘Multatuli en Ferdinand Schook’, in: Over Multatuli, 1978, nr. 1, p. 37-51)