Scholten, Johannes Henricus-
1797-1865, geb. te Zifflich, tot priester gewijd in 1822. In 1826 vertrok hij als missionaris naar Indië. In de *Java-oorlog was hij aalmoezenier met de rang van kapitein, van 1831 tot 1842 was hij apostolisch prefect en pastoor te Batavia. Hiij keerde wegens ziekte terug naar Nederland en vestigde zich te Nijmegen.
Met Scholten had dd. in 1841 contact in verband met zijn voorbereiding op de katholieke doop (*Caroline Versteegh). Uit een brief van Scholten aan dd., waarschijnlijk geschreven in het voorjaar van 1841, blijkt dat hij bovendien fungeerde als intermediair tussen dd. en Caroline Versteegh. Hij schrijft in deze brief dat zij bij hem is geweest en duidelijk te kennen heeft gegeven ‘dat zij genegenheid jegens U.E. gevoelde’ (vw viii, p. 86). Uit twee brieven van dd. aan Scholten blijkt dat hij uiteindelijk niet door hem maar door pastoor *Cartenstat werd gedoopt; Scholten was op dat moment elders (resp. 22 en 27 mei 1841, vw xxiv, p. 514-517).
In Idee 995 vertelt dd. een anekdote over Scholten uit de Java-oorlog. Hij noemt hem hierin een ‘prettigen fidelen man’, ‘onze goeien Scholten’ en de ‘zachtaardigheid zelf’ (vw vi, p. 243-246).
In ‘Een Roomsch intermezzo’ (Over Multatuli, 1986, nr. 17, p. 28-41) concludeert W. Diederick dat Scholten een onuitwisbare indruk op de jonge dd. heeft gemaakt, en dat het naar alle waarschijnlijkheid de goede herinnering aan deze man geweest is ‘die de schroom verklaart welke Eduard Douwes Dekker zijn leven lang tegenover het rooms-katholicisme heeft behouden’.