Saaymans Vader, Pieter Hendrik-
1799-1891, vanaf 1857 rechter te Goes en van 1866 tot 1879 lid van de Tweede Kamer, volgeling van Groen van Prinsterer. Wanneer de nrc Multatuli op 6 januari 1871 in een bespreking van Nog eens: vrye arbeid, ervan beschuldigt zich ‘verkocht te hebben aan 't Behoud’, antwoordt m. met een ingezonden stuk in Het Noorden (20 januari 1871, vw xiv, p. 386-388) op ironische toon:
‘Mijne Ideën worden geschreven voor rekening van een genootschap Oud-Conservatieven. Daarvan verschijnt geen vel, dat niet door de heeren Saaymans Vader en Domine Knack [*Knak] te Berlijn is goedgekeurd.’
Naar aanleiding van een stuk van Saaymans Vader in de nrc waarin hij R.E. de Haan (1833-1899) berispt, stuurt m. hem op 9 januari 1879 een brief. Hij schrijft geen ‘lust’ te hebben in deze zaak openlijk partij te trekken. Aan het slot van deze brief vraagt hij Saaymans Vader om een financiële bijdrage voor twee stokoude, arme blinden uit Bladel voor wie E.J.T. van Dissel in de media hulp had gevraagd (vw xix, p. 644-645). Een dag later schrijft hij een tweede brief aan Saaymans Vader om te laten weten dat eventuele financiële steun niet meer nodig is; er is ‘voorlopig in de behoeften van die arme luitjes uit Bladel ruim voorzien’ (vw xix, p. 645-646).