Rammelslag

personage in de Ideeën 608-615 (vw iv, p. 357-368), door m. geschreven n.a.v. zijn voordracht te *Winschoten. Rammelslag staat voor het type dat m. uitnodigt voor lezingen. Hij wordt ingeroepen ‘in een kring van mensen die hem - op hún wyze! - hoogschatten, die iets van hem willen leren. Van mensen die behoefte hebben aan wryving... of iets van dien aard’ (Idee 608, vw iv, p. 357). Na deze introductie geeft m. een gesprek op het station weer, als hij wordt afgehaald door Rammelslag.

Rammelslag, in gezelschap van de andere aanhangers Huilders, Lasman en Van Stryen, ‘rammelt’ door over van alles en nog wat. In een schitterend voorbeeld van sarcasme beschrijft m. wat de voordrachthouder (‘publiekspreker’) gedwongen moet aanhoren:

‘Dat 's m'nheer Van Stryen... ook al 'n aanhanger van je... denk je dat-i wat gelooft? Geen bliksem! Ge zyt hier onder vrinden, dat verzeker ik u. (...) Zie je die juffrouw met krullen daar, die door 't gordyntje gluurt? Dat 's juffrouw Poezelaar, de nicht van onzen officier van justitie... ze doet het huishouwen by hem... omdat-i niet getrouwd is. De vorige was 'n ander klantje... die had wel drie vrouwen tegelyk. (...)
Krippelhof... pst... pst! Kom 'ns beneden, hier is iemand die je spreken wil - sjt, hy moet eens met je aan den gang - kom beneden! Zo man, ben je daar... daar is Multatuli... die komt je bekeren. (...) Ja, man, je hebt hier vyanden ook... ze zeggen allemaal - nietwaar, Huilders? - dat je zo'n gemene kerel bent. Maar wy zyn je vrinden... nietwaar, Van Stryen? Dat zal je zien vanavond.’ (vw iv, p. 357-361)

Op 12 februari 1887, een week voor zijn dood, droeg m. nog ‘met verve’ de Rammelslag-monoloog in familiekring voor (vw xxiv, p. 22).