Mooij, Cornelis de-

1834-1926, geb. te Middelburg, vertrok in 1837 met zijn ouders naar Indië, werd in 1857 officier van gezondheid derde klasse en in 1862 officier van gezondheid tweede klasse. In 1874 ging hij in die functie naar Java waar hij werkzaam werd te Weltevreden, Soerabaja en Palembang. Van 1878 tot 1879 verbleef hij in Atjeh. Na zijn terugkeer naar Nederland in 1879 werd hij in 1891 bevorderd tot officier van gezondheid eerste klasse. In 1912 kreeg hij de titulaire rang van Generaal en in 1924 die van Luitenant-Generaal vanwege de door hem uitgevonden hulpmiddelen voor zieken en gewonden.

Op 11 december 1847 schreef dd. een gedicht voor de toen 13-jarige De Mooij in diens album: ‘In het album van den jongen Heer C. de Mooij Jr bij zijn vertrek naar Nederland, ter herinnering aan Douwes Dekker’. Het gedicht eindigt als volgt:

‘Toon door goed en braaf te blijven/Dat ge een dankb're jongen zijt!/Tracht naar kennis; volg de wetten/Van getrouwheid, deugd en eer;/En kom eens met épauletten/Knevels en diploma's weêr./Dat geen storm uw reis beroere;/Heilrijk zij Uw levenslot;/Zacht zij 't windje dat u voere;/Lieve jongen, - reis met God! -’ (vw ix, p. 38-39)

Na de verschijning van de Max Havelaar bezocht De Mooij dd. in oktober 1860 te Amsterdam (cf. brief van m. aan Tine d.d. 27 oktober 1860, vw x, p. 346). In 1880 schreef dd. het vers over (brief aan De Mooij d.d. 18 januari 1880, vw xx, p. 222-223) en stuurde het afschrift ervan (met kleine wijzigingen) in 1882 aan Lientje de Haas (brief aan mevr. G.C. de Haas-Hanau d.d. 18 oktober 1882, vw xxii, p. 415-416; *De Haas).