Lamartine, Alphonse Marie Louise de-
Mâcon 1790 - Passy 1869, Frans romantisch dichter. In 1820 werd hij als dichter bekend door zijn lyrische poëziebundel Méditations poétiques. In 1823 verscheen zijn Nouvelles méditations poétiques. In 1835 schreef hij het reisverslag Voyage en Orient, souvenirs, impressions, pensées et paysages, waarna nog vele titels volgden. Lamartine was naast zijn schrijverschap ook politiek actief. Na de omwenteling van 1848 werd hij lid van het Voorlopig Bewind, minister van Buitenlandse Zaken en volksvertegenwoordiger in de Constitutionele Vergadering die hem lid maakte van het Uitvoerend Bewind. Hij verloor zijn politieke invloed bij het uitbreken van het Juni-oproer. Hierover schreef hij Trois mois au pouvoir (1848) en Histoire de la révolution de 1848 (1849). Na een nieuwe verkiezing in Orleans mocht hij weer toetreden tot de Nationale Vergadering.
m. las in zijn jeugd samen met zijn vriend Abraham des Amorie van der Hoeven gedichten van Lamartine en de Parabeln van *Krummacher; in de Millioenen-studiën spreekt hij van de ‘ziekelyke klinkklank van Lamartine’ (vw v, p. 28). Hij citeert enkele versregels uit diens gedicht ‘Le Lac’ (Fr. het meer; uit de bundel Méditations poétiques, waarover hij opmerkt:
‘Lees zyn levensgeschiedenis, en oordeel of hy zulk een lac in zyn gemoed had, toen hy z'n publiek dat ding voorweende? Melancolie de métier, anders niet. Er was vraag naar die waar, en de kunstenmaker leverde wat gevraagd werd. Bah!’ (vw v, p. 28-29)
Over Lamartines gedicht ‘Le Désespoir’ (Fr. de wanhoop; uit de bundel Méditations poétiques) schrijft m. in de Minnebrieven dat het ‘veel te lang, en... te mooi’ is. ‘'t Is de désespoir van een verzenmaker, een wanhoop in crinoline [=hoepelrok].’ (vw ii, p. 25).
In een brief aan J.H. van Offel d.d. 20 juni 1876 uit m. zijn kritiek op de geschiedschrijving van Lamartine in Histoire de la révolution de 1848. Het werk bevat, aldus m., niet de feitelijke waarheid over de revolutie (vw xviii, p. 383).
In Over Specialiteiten lezen we dat jonker *Frits Lamartines Voyage en Orient raadpleegde voor informatie over Smyrna (Izmir). Zijn vader, de ‘Oude heer Van 't Een-of-Ander’ ‘was verbaasd over de poëtische kennis, de klassieke belezenheid, en de geleerde poëzie van z'n zoon, die reeds, na slechts één vyg te hebben gegeten, precies wist waar Troje gelegen had en welke indrukken de nabyheid dier plaats in elk rechtgeaard Oriënt-lezer behoort op te wekken.’ (vw v, p. 513). In de ‘Losse bladen uit het dagboek van een oud man’ sprak m. nog van ‘de gemoedelijke godvruchtige Lamartine’, van wie hij de uitspraak ‘Pour des héros et nous, il est des poids divers!’ (Fr. voor helden gelden andere gewichten dan voor ons) aanhaalde (vw viii, p. 374).
In Idee 482 gebruikt m. Lamartines versregels ‘Nos pleurs et nos soupirs sont l'huile de la lampe/ Que Dieu nous fait porter devant l'humanité!’ (Fr. onze tranen en onze zuchten zijn lampolie/Die God ons voor de mensheid laat dragen!) in de volgende passage:
‘Maar wél kan ik den nazaat ter hulpe komen als-i onderzoekt wie in onzen tyd, in ons land, zorg dragen olie te gieten in de lamp die de mensheid voorlicht. En al is niet altyd die olie saamgesteld uit de tranen en verzuchtingen van den martelaar, toch vloeiden er druppels zweets in den schaal, toch was er moed nodig om die omhóóg te houden in 't gedrang der menigte, die licht begeert, maar haat voelt en vyandschap openbaart tegen wie dat licht durfde ontsteken.’ (In een noot hierbij neemt hij bovengenoemde regels van Lamartine op; vw iii, p. 230)
In een brief van m. aan Mimi d.d. 4 en 6 mei 1864 lezen we dat de vertaler van de Max Havelaar, *A.J. Nieuwenhuis, Lamartine om een oordeel over het eerste hoofdstuk van het boek had gevraagd. Deze had M. een ‘auteur original et distingué’ (Fr. oorspronkelijk en voornaam/belangrijk auteur) genoemd, waarover m. opmerkt: ‘Nu, na 't hooren van Chap. 1 beduidt dat niet veel.’ (vw xi, p. 295-296).