Kotzebue, August Friedrich Ferdinand von-

Weimar 1761 - Mannheim 1819, Duits toneelschrijver. Van 1781 tot 1790 was hij een hoog Russisch ambtenaar. Van 1798 tot 1800 verbleef hij als Hofschouwburgdichter te Wenen. Bij zijn terugkeer in 1800 naar Rusland, werd hij aan de grens gevangen genomen als verdacht politiek schrijver. Na een vertaling van één van zijn toneelstukken, werd hij enkele maanden later weer in vrijheid gesteld. In 1816 werd hij staatsraad bij de afdeling Buitenlandse Zaken in St. Petersburg. Een jaar later kreeg hij de opdracht naar Duitsland te gaan en maandelijks aan de keizer verslag uit te brengen over de letterkundige en openbare mening. Hij stichtte het Literarische Wochenblatt, waarin hij de opkomende Duitse liberale beweging bespotte. Uit wraak hiervoor werd hij door de student K.L. Sand vermoord.

Hij schreef 216 toneelstukken, die het schouwburg-repertoire van zijn tijd beheersten. Enkele van zijn stukken zijn: Kind der Liebe (1790; in 1791 in het Nederlands vertaald als De Onechte Zoon) en Menschenhass und Reue (1789; in 1790 in het Nederlands vertaald als Mensenhaat en Berouw), Armuth und Edelsinn (1795; in datzelfde jaar door C. Loots in het Nederlands vertaald als Armoede en Grootheid) en Die Spanier in Peru oder Rollas Tod (1796; in het Nederlands vertaald als De Dood van Rolla).

In zijn naschrift bij De Bruid daarboven schrijft m. dat Kotzebue zijn eigen toneelstuk Adelheid von Wülfingen niet zo slecht vond ‘wie seine Gegner behauptet hatten’. ‘Die tegenstanders van Kotzebue waren de traditionele recensenten. Het schynt dat hy zich nogal gemakkelyk wist te genezen van de wonden die zy hem sloegen. Wie met een paar tranen tevreden is...’ (vw iii, p. 545).

m. noemt Kotzebue, *Iffland en *Lafontaine als de ‘modellen’ die hem beïnvloed hebben bij het schrijven van De Bruid daarboven. In een noot hierbij schrijft hij dat Kotzebue, evenals Lafontaine, te veel schreef en daardoor ‘het gebrek van 't métier - zichzelf repeteerde.’ (vw iii, p. 546).

In de Woutergeschiedenis lezen we:

‘Het spreekt vanzelf dat Leentjen en de kleermakersjuffrouw waren onthaald geworden op “De Onechte Zoon” van Kotzebue. Hoogstens was er kans geweest dat ze “Mensenhaat en Berouw” of “De dood van Rolla” als eersteling plukte op den akker van haar toneel-ondervinding. Maar die “Onechte Zoon” gaat voor. Er is meestal 'n hysterisch element in de uitspattingen van burgerlyke styfheid, en de kleermakersjuffrouw die aan nieuwlichtery getrouwd was, en sedert jaren op den sprong stond eens van de wereld te snoepen, had geen weerstand kunnen bieden aan de aanlokkelyke onechtheid van dezen titel. Kotzebue was 'n faiseur die z'n zaak verstond. Geen van z'n stukken maakte dan ook zoveel opgang als dat fameuze “Kind der Liebe.” Of deze benaming aanduidt dat men de behoorlyk geregistreerde kinderen zou moeten beschouwen als voortbrengsels van haat of onverschilligheid, durf ik niet beslissen.’ (Idee 1049c, vw vi, p. 434)

In de Woutergeschiedenis schrijft m. verder dat de Nederlandse vertaler van Armuth und Edelsinn het woord Edelsinn (D. edelaardigheid) ‘als in ons land minder gangbaar beschouwd’ had, hij ‘doopte dus dat toneelstuk met den meer hollands-klinkenden titel: Armoede en Grootheid.’ (Idee 1209, vw vii, p. 350).