Keuchenius, Levinus Wilhelmus Christiaan-
Batavia 1822 - 's-Gravenhage 1893, vanaf 1851 raadsheer van het hooggerechtshof te Batavia, van 1857 tot 1859 secretaris-generaal van Koloniën, van 1859 tot 1865 lid van de Raad van Indië en vanaf 1866 lid van de Tweede Kamer (als medestander van Groen van Prinsterer). Hij diende een motie in tegen de benoeming van P. Mijer, minister van Koloniën, tot gou-verneur-generaal, wat aanleiding gaf tot een conflict tussen Kamer en Regering over de ministeriële verantwoordelijkheid. Keuchenius werd op pensioen gesteld, waarna hij weer naar Indië vertrok. Van 1868 tot 1879 was hij eerst redacteur van het Nieuw Bataviaasch Handelsblad en later advocaat te Batavia. Van 1879 tot 1888 en van 1890 tot zijn dood was hij opnieuw lid van de Tweede Kamer; in de periode 1888-1890 was hij wederom minister van Koloniën. Hij was een tegenstander van het Cultuurstelsel. Vooral buiten de Kamer verdedigde hij de christelijke denkbeelden.
Zowel dd. als zijn broer Jan waren goed bevriend met Keuchenius. Op voorspraak van Keuchenius kreeg dd. in 1854 van Pahud een maand extra verlof. Op 20 november 1854 schrijft Keuchenius in een aantekening bij dd.'s rekest om verlof, dat deze hem had geschreven ‘dat hij iets gevonden had, waardoor hij spoedig een rijk man zou wezen’. ‘In verband daarmede staat zijne buitenlandsche reis.’ (vw ix, p. 363). dd. had hem echter niet geschreven dat het hier ging om een onfeilbaar roulettesysteem. Wanneer dd. in februari 1855 nog niet naar Batavia is teruggekeerd, is het wederom Keuchenius die er bij Pahud voor pleit dd. nog tot eind april de tijd te geven (P. van 't Veer, Het leven van Multatuli, 1979, p. 275 e.v.). *advocaten