Cohen Stuart, James William Theodoor-

1854-1908, zoon van voorgaande, begon in het najaar van 1872 te Leiden als student rechten, vertrok in 1876 naar Nederlands-Indië, waar hij werkzaam was op de Algemene Secretarie, tot hij zich in 1877 vestigde als advocaat en procureur te Semarang. In augustus 1887 werd hij benoemd tot referendaris ter Algemene Secretarie, zes jaar later tot Gouvernementssecre-taris. Na een éénjarig Europees verlof werd hij in december 1899 eerste secretaris van het Gouvernement van Nederlands-Indië en in februari 1903 directeur van Justitie. Eind 1905 vertrok hij met ziekteverlof wederom naar Europa. Hij was getrouwd met M.J. Abendanon uit Delft.

Op achttienjarige leeftijd trachtte hij, gedreven door ‘een gloeienden haat’ tegen Holland, in Amerika een fortuin te verdienen, om daarmee, desnoods gewapend, zijn vaderland (Java) van de Hollanders te kunnen bevrijden. De samenzwering mislukte: de wegloper werd al in Londen door een oom achterhaald en terug naar huis gebracht (brief van A.B. Cohen Stuart aan m. d.d. 21 juni 1873, vw xvi, p. 41).

Aanvankelijk was Cohen Stuart een groot bewonderaar van m., met wie hij in december 1872 een correspondentie aanving. Vooral onder invloed van zijn vader, die zich in de correspondentie mengde, keerde hij zich van m. af. Hierover scheef hij het artikel ‘Multatuli-vergoding’ in De Banier (jrg. 1, 1875, nr. 4, p. 307-328; ook als brochure uitgegeven). m. staakte de correspondentie met hem op 8 juli 1873 (vw xvi, p. 79).

Cohen Stuart werd een fel bestrijder van de ‘mania multatuliana’. In De Tolk van den Vooruitgang (eind 1875 - begin 1876) voerde hij een briefwisseling over m. met *G.W. van der Voo, die later werd gepubliceerd onder de titel ‘Bestrijding van Multatuli’ (vw xviii, p. 67-70, 285 en 328-329).

m. klaagt in een brief aan J. Waltman Jr. d.d. 25 december 1875 over het feit dat Cohen Stuart (‘'n zeer jong, mensch, en zoon van den man dien men zoo onverwachts tot letterdokter verhief’) hem ervan beschuldigd had het leven van zijn pas overleden vrouw Tine ‘tot 'n hel’ te hebben gemaakt. ‘Hy beroept zich op de stukken van V. Vloten, die ik nog altyd slechts zeer gedeeltelyk gelezen heb.’ (vw xviii, p. 139-140).

(Lit. De stukken uit familiearchief Cohen Stuart zijn afgedrukt in Olf Praamstra, ‘Een vader en een zoon, brieven van en over Multatuli’, in: Over Multatuli, 1994, nr. 32 p. 26 e.v., vervolg in nr. 33; over m. en Cohen Stuart Sr. en Jr.: Atte Jongstra, De Multatulianen, 1985, p. 52-55, 69-71)