Cleerens, Johannes Baptista-

1785-1850, geb. te Antwerpen, nam als kolonel deel aan de *Java-oorlog (1825-1830), van 1836 tot 1837 was hij generaal aan de Westkust van Sumatra, vanaf 1840 resident van de Preanger Regentschappen en zes jaar later gouverneur van de Molukken.

In Pruisen en Nederland (vw iv, p. 36) kenschetst m. hem als den ‘goeden, ouden, maar verstandelyk niet zeer ontwikkelden generaal Cleerens’, die hij ook wel zijn ‘ouderen vriend’ noemde. In Idee 1016 vertelt hij dat hij in Amboina herhaaldelijk gesproken heeft met ‘den goeden generaal Cleerens die me, zonder dat-i 't wist, les gaf in de krygskunde van z'n tyd’:

‘Ik wist zeer goed dat Cleerens onder z'n kameraden niet doorging voor 'n feniks in de kunstjes van 't métier. Maar dapper was-i. Dit ontkende niemand. Het eigenaardige vuur van den sabreur bezielde hem nog, toen byna alle andere gloed in hem gedoofd werd, ja toen hy overigens nagenoeg kinds was. Zyn opmerkingen over “krygskunde” droegen overal meer blyken van karakter en hart, dan van studie. In z'n laatste levensjaren nog, zou hy op elken vyand dapper hebben ingeslagen, en waarschynlyk zich van menigen krygskundigen tegenstander het verwyt op den hals gehaald hebben, dat-i hem op den kop had getikt zonder de voorgeschreven regels in acht te nemen. (...) Och, 't is zo'n treurig gezicht, een held te werk gesteld te zien als kommies!’ (vw vi, p. 300-301)

Hij heeft Cleerens gesproken in 1845 of 1846 op Parakan Salak, in Tjiandjoer, toen Cleerens gouverneur van de Preanger was, of in Krawang (cf. m.'s brief aan Tine d.d. 27 november 1845, vw viii, p. 555-556). In Idee 1022 voert hij Cleerens sprekend op, waarbij hij probeert diens Vlaamse tongval weer te geven (vw vi, p. 309 e.v.).

Uit een brief van 13 maart 1846 blijkt dat Tine het goed kon vinden met de dochter van Cleerens, Constance, die toen in Tjiandjoer woonde (vw viii, p. 654).

In 1858 spreekt m. in zijn ‘Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste’ van het feit dat hij bij zijn benoeming tot assistent-resident van Amboina tot plaatsvervanger van de gouverneur benoemd was ‘ter vermyding van een gezagstwist als er plaats had na den dood van den generaal Cleerens’ (vw i, p. 401).