Artis
het in 1838 opgerichte genootschap Natura Artis Magistra (Lat. de natuur is de leermeesteres van de kunst), dat te Amsterdam de gelijknamige dierentuin heeft ingericht. Droogstoppel wenst dat Stern aan zijn vader schrijft dat hij, Droogstoppel, lid is. Verder zegt hij:
‘Kan je niet naar Artis gaan - je weet dat ik lid ben - als je volstrekt vreemde dieren zien wilt? Moeten het juist die gazellen aan den Ganges wezen, die toch in het wild nooit zo goed zyn waar te nemen, als in een nette omheining van gekoolteerd yzer?’ (vw i, p. 134).
Idee 213 handelt over het opvoeden van kinderen, een taak waar niet alle ouders even geschikt voor zijn:
‘'t Is zonderling dat zoveel mensen zich verstouten kinderen te hebben. In Artis ken ik een oppasser die weet om te gaan met de tygers. Een ander is geschikt voor de vogels. Ook de kunstmatige visteelt heeft z'n specialiteiten. Maar kinderen houdt ieder.’ (vw ii, p. 423)
Kinderen in Artis gaan steeds weer naar de apenkooi en ouders, onderwijzers en opvoeders behoren dat te weten. Dat is meer waard dan de ‘leer van 't “mooie handje”’ (Idee 215, vw ii, p. 425). m. komt op het onderwerp terug in Idee 380. Ook de leerlingen van ‘M'sieu Willaire’ (*Meskendorff) staan allemaal bij de apen, maar deze maakt zich niet ongerust: ‘Och, ik heb hun gezegd dat hun lichaam is 'n tempel Gods, en dus...’ (vw ii, p. 549).
Nadat Mimi het contact met m. op aandringen van haar familie had verbroken, kwam zij hem in sep-tember 1862 toevallig tegen in Artis. Zij logeerde op dat moment bij haar oom Burlage aan de Amstel in Amsterdam (cf. brief aan Mimi d.d. 10 september 1862, vw x, p. 686).