Administratie van Indië
is ‘zo kunstig geworden, dat niemand daaruit wijsworden kan’, schrijft m. in Idee 322 n.a.v. een rapport van de Tweede Kamer waarin staat dat er een bedrag van 115 miljoen gulden zoek is in de Indische administratie van 1836 tot 1842. ‘Op, met, en door papier zullen ze terugkomen’ stelt m. het Nederlandse volk gerust (*Van Bosse). Hij voegt hier echter aan toe:
‘Maar intussen zullen de liberalen weer gebruik maken van die *duitenplatery, om de hoofdzaak terzy te schuiven, dat is: de mishandeling van de indische bevolking. (...) De Javaan wordt mishandeld... dit gaat ons goddienend Nederland niet aan. Er zyn onnauwkeurigheden in de administratie... dát roert de ziel. Dát treft de fynste zenuwen van alle kruideniers die gewoon zyn pruimen en krenten gelyk te behandelen. Dát schreit ten hemel!’ (vw ii, p. 511-512)
In een noot bij dit Idee schrijft hij dat Van Bosse, die dit tekort ontdekte, thans minister van Koloniën is. ‘Gevonden is dat geld niet, en toch beweert niemand langer dat het verloren is.’ (vw ii, p. 712).
Op 9 november 1869 publiceert m. een ingezonden stuk in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage over de door minister De Waal voorgestelde, en door de heer Mirandolle in de Tweede Kamer verdedigde scheiding van de administratieve en de rechterlijke macht in Indië. Hiermee reageert m. op de verdediging van dit voorstel door J.J. Schneither in de nrc van 4 november 1869. Hij eindigt zijn betoog als volgt:
‘Ik verklaar uitdrukkelijk dat de scheiding van administratief gezag en regterlijke magt de doodsteek is voor ons bestaan in Indië, doch beweer geenszins deze stelling in dit artikel betoogd, veel min bewezen te hebben, daar het mij om velerlei redenen heden slechts mogelijk is te waarschuwen, en te constateren dat er aan Havelaars eischen om regt niet wordt voldaan door het afzenden van regterlijke ambtenaren. Integendeel. Dàt noem ik steenen voor brood geven!’ (vw xiii, p. 677)