Multatuli.online

Volledige Werken. Deel 1. Geloofsbelydenis. Max Havelaar [enz]

Geloofsbelydenis

Geloofsbelydenis

Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappy

Aan E.H.v.W.

Eerste hoofdstuk

Tweede hoofdstuk

Derde hoofdstuk

Vierde hoofdstuk

Vijfde hoofdstuk

Zesde hoofdstuk

Zevende hoofdstuk

Achtste hoofdstuk

Negende hoofdstuk

Tiende hoofdstuk

Elfde hoofdstuk

Twaalfde hoofdstuk

Dertiende hoofdstuk

Veertiende hoofdstuk

Vijftiende hoofdstuk

Zestiende hoofdstuk

Zeventiende hoofdstuk

Achttiende hoofdstuk

Negentiende hoofdstuk

Twintigste hoofdstuk

Aantekeningen en ophelderingen

Aantekeningen en ophelderingen

Brief aan ds. W. Francken Az.

Aan den schrijver van Max Havelaar De koffieveilingen der handelmaatschapplj

Aan den weleerwaarden heer W. Francken Az. Directeur van het zendelinggesticht te Rotterdam

Aantekeningen

Brief aan den gouverneur-generaal in ruste

Max Havelaar aan Multatuli

Aantekeningen

Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel

Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel

Max Havelaar aan Multatuli

Max Havelaar aan Multatuli

Het gebed van den onwetende

Het gebed van den onwetende

Aantekeningen

Wys my de plaats waar ik gezaaid heb

Wys my de plaats waar ik gezaaid heb!

Naschriftje

Aantekeningen

Verantwoording

Verantwoording

Geloofsbelydenis

Max Havelaar

Brief aan ds. W. Francken Az.

Brief aan den gouverneur-generaal in ruste

Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel

Max Havelaar aan Multatuli

Het gebed van den onwetende

Wys my de plaats waar ik gezaaid heb

Alphabetische lijst van verklaringen

Alphabetische lijst van Indonesische woorden


Twaalfde hoofdstuk

- Beste Max, zei Tine, ons dessert is zo schraal. Zou je niet... je weet wel... Madame Geoffrin?

- Nog wat vertellen, in plaats van gebak? Wat drommel, ik ben hees. De beurt is aan Verbrugge.

- Ja, m'nheer Verbrugge! Lost u Max wat af, verzocht mevrouw Havelaar.

Verbrugge bedacht zich even, en begon:

- Er was eens een man, die een kalkoen stal...

- O deugniet, riep Havelaar, dat heb je van Padang! En hoe is 't verder?

- Het is uit. Wie kent het slot van die historie?

- Wel... ik! Ik heb hem opgegeten, samen met... iemand. Weet je waarom ik te Padang gesuspendeerd was?

- Men zei dat er een deficit was in uw kas te Natal, hernam Verbrugge.

- Dat is niet geheel onwaar, doch waar is het ook niet. Ik was te Natal door allerlei oorzaken heel slordig geweest in myn geldelyke verantwoording, waarop inderdaad veel aanmerkingen te maken waren. Maar dat viel in die dagen zo dikwyls voor! De omstandigheden in de Noord van Sumatra waren, kort na 't innemen van Baroes, Tapoes en Singkel, zó verward, alles was zó onrustig, dat men het een jong mens, die liever te paard zat dan dat hy geld telde of kasboeken byhield, niet kwalyk nemen kon dat alles niet zo ordelyk en geregeld ging als men zou kunnen vorderen van een Amsterdamsen boekhouder die niet anders te doen heeft. De Bataklanden waren in roering, en je weet, Verbrugge, hoe altyd alles wat in de Bataks gebeurt, terugwerkt op het Natalse. Ik sliep 's nachts geheel gekleed om spoedig by de hand te zyn, wat dan ook dikwyls nodig was. Daarby heeft het gevaar - enigen tyd voor myn komst was er een komplot ontdekt, om myn voorganger te vermoorden en opstand te maken - het gevaar heeft iets aantrekkelyks, vooral wanneer men slechts twee-en-twintig jaren oud is. Dit aantrekkelyke maakt dan iemand wel eens ongeschikt voor bureauwerk of voor de styve nauwkeurigheid die nodig is tot goed beheer van geldzaken. Bovendien, ik had allerlei gekheden in het hoofd...

- Ta' oesah! riep mevrouw Havelaar een bediende toe.

- Wát hoeft niet?

- Ik had gezegd nog iets gereed te maken in de keuken... een omelet of zo iets.

- Ah! En dat hoeft niet meer nu ik van myn gekheden begin? Dat is ondeugend, Tine! Het is my wel, maar die heren hebben ook een stem. Verbrugge, wat kies je, je aandeel in de omelet of de historie?

- Dat is een moeilyke positie voor een beleefd mens, zei Verbrugge.

- En ook ik zou liever niet kiezen, voegde Duclari er by, want het is hier te doen om een uitspraak tussen m'nheer en mevrouw, en: entre l'écorce et le bois, il ne faut pas mettre le doigt.

- Ik zal u helpen, heren, de omelet is...

- Mevrouw, zei de zeer beleefde Duclari, de omelet zal toch wel zoveel waard zyn als...

- Als de historie? Zeker, als ze iets waard was! Doch er is een bezwaar...

- Ik wed dat er nog geen suiker in huis is, riep Verbrugge. Och, laat toch by my halen wat ge nodig hebt!

- Suiker is er... van mevrouw Slotering. Neen, dat is het niet.

Als de omelet overigens goed was, zou dat geen bezwaar zyn, maar...

- Hoe dan, mevrouw, is ze in het vuur gevallen?

- Ik wou dat het waar was! Neen, ze kan niet in 't vuur vallen. Ze is...

- Maar, Tine, riep Havelaar, wat is ze dan toch?

- Ze is imponderabel, Max, als je vrouwen te Arles... wezen moesten! Ik heb geen omelet... ik heb niets meer!

- Dan in 's hemelsnaam de historie! zuchtte Duclari met koddige wanhoop.

- Maar koffie hebben we, riep Tine.

- Goed! Koffie drinken in de voorgalery, en laat ons mevrouw Slotering met de meisjes daarby roepen, zei Havelaar, waarop het kleine gezelschap naar buiten toog.

- Ik gis dat ze bedanken zal, Max! Je weet dat ze ook liever niet met ons eet, en ik kan haar geen ongelyk geven.

- Ze zal gehoord hebben dat ik histories vertel, zei Havelaar, en dat heeft haar afgeschrikt.

- Wel neen, Max, dat zou haar niet deren... ze verstaat geen Hollands. Neen, ze heeft my gezegd dat ze haar eigen huishouding wil blyven voeren, en dat begryp ik heel goed. Weet je nog hoe je myn naam vertaald heb: E.H.v.W.?

- Eigen haard veel waard.

- Daarom! Ze heeft groot gelyk! Bovendien, ze komt me enigszins mensenschuw voor. Verbeeld je dat zy alle vreemden die het erf betreden, laat wegjagen door de oppassers...

- Ik verzoek om de historie of de omelet, zei Duclari.

- Ik ook! riep Verbrugge. Uitvluchten worden niet aangeno-* 
men We hebben aanspraak op een volledig maal. en daarom eis ik de geschiedenis van den kalkoen.

- Die heb ik je reeds gegeven, zei Havelaar. Ik heb dien gestolen van den Generaal Van Damme, en opgegeten... met iemand.

- Voor... iemand ten hemel voer, zei Tine schalk.

- Neen, dat is tricheren! riep Duclari. We moeten weten waarom ge dien kalkoen gestolen hebt.

- Wél, omdat ik honger had, en dat was de schuld van den Generaal Van Damme die me gesuspendeerd had.

- Als ik er niet meer van te weten kryg, breng ik een volgenden keer zelf een omelet mee, klaagde Verbrugge.

- Geloof me, er stak niets meer achter dan dát. Hy had zeer véél kalkoenen, en ik had niets. Men dreef die dieren voorby myn deur... ik nam er een, en zei tot den man die zich verbeeldde er op te passen: ‘zeg den Generaal dat ik, Max Havelaar, dezen kalkoen neem omdat ik eten wil.’

- En dan dat epigram?

- Heeft Verbrugge je daarvan gesproken?

- Ja.

- Dat had niets met den kalkoen te maken. Ik maakte dat ding omdat hy zoveel ambtenaren suspendeerde. Er waren er op Padang zeker zeven of acht, die hy met meer of min rechtvaardigheid in hun ambten geschorst had. Velen onder hen verdienden het veel minder dan ik. De adsistent-resident van Padang zelf was gesuspendeerd, en wel om een reden die, naar ik geloof een geheel andere was dan de in het besluit opgegevene. Ik wil u dat wel vertellen, schoon ik niet verzekeren kan dat ik alles juist weet, en alleen óverzeg wat men in de Chinese kerk te Padang voor waar hield en wat dan ook - vooral met het oog op de bekende eigenschappen van den Generaal-waar kan geweest zyn.

Hy had, moet ge weten, zyn vrouw getrouwd om een weddingschap te winnen, en daarmee een anker wyn. Hy ging dus dikwyls 's avonds uit, om... overal rond te lopen. De surnumerair Valkenaar moet eens in een straatje naby het meisjes-wees-huis zyn inkognito zó stipt geëerbiedigd hebben, dat hy hem een pak slag heeft gegeven even als een gewonen straatschender. Niet ver van daar woonde Miss X. Er liep een gerucht dat die * 
Miss het leven zou gegeven hebben aan een kindje... dat verdwenen was. De adsistent-resident was als hoofd der politie verplicht, en ook inderdaad van plan, zich met die zaak te bemoeien, en schynt van dit voornemen iets gezegd te hebben op een whistparty by den Generaal. Doch zie, den volgenden dag ontvangt hy den last zich naar zekere afdeling te begeven, welker gezagvoerende kontroleur wegens ware of veronderstelde oneerlykheid geschorst was in zyn beheer, om in loco zekere zaken te onderzoeken en daarvan ‘te dienen van bericht.’ Wél was de adsistent-resident verwonderd dat hem iets werd opgedragen, dat zyn afdeling in het geheel niet aanging, doch daar hy strikt genomen deze opdracht kon beschouwen als een vererende onderscheiding, en dewyl hy met den Generaal op zeer vriendschappelyken voet stond, zodat hy geen oorzaak had aan een valstrik te denken, berustte hy in deze zending, en begaf zich naar... ik weet niet meer waarheen, om te doen wat hem bevolen was. Na enigen tyd keert hy terug, en biedt een verslag aan dat niet ongunstig luidde voor dien kontroleur. Doch ziet, er was gedurende dien tyd op Padang door het publiek, dat is ‘niemand en iedereen’, ontdekt dat die ambtenaar slechts gesuspendeerd was om een gelegenheid te scheppen den adsistentresident van de plaats te verwyderen, teneinde zyn voorgenomen onderzoek naar de verdwyning van dat kind te voorkomen, of althans te verschuiven tot een tydstip dat die zaak moeilyker zou op te helderen zyn. Ik herhaal nu dat ik niet weet of dit waar was, doch naar de kennis die ikzelf later van den Generaal Van Damme opdeed, komt deze lezing van 't geval my geloof baar voor. Op Padang was er niemand die hem niet - wat het peil aangaat, waartoe zyn zedelykheid was afgedaald-tot zo iets in staat keurde. De meesten kenden hem slechts één goede hoedanigheid toe, die van onverschrokkenheid in 't gevaar, en indien ik, die hem in gevaar gezien heb, de mening aankleefde dat hy après tout een dapper man was, zou dit alleen my bewegen u deze geschiedenis niet te vertellen. Het is waar, hy had op Sumatra veel laten ‘sabreren’ doch wie 't van naby gezien had, voelde neiging om wat af te dingen op die dapperheid, en, hoe vreemd het schyne, ik geloof dat hy zyn krygsmansroem grotendeels te danken had aan de zucht tot tegenstelling, die ons allen min of meer bezielt. Men zegt gaarne: 't is waar dat Peter of Paul dit, dit of dit is, maar... dát is hy, dát moet men hem laten! En nooit kan men zo zeker zyn geprezen te worden, dan wanneer men een zeer in 't oog vallend gebrek heeft. Jy, Verbrugge, bent alle dagen dronken...

- Ik? vroeg Verbrugge die een voorbeeld was van matigheid. -Ja, ik maak je dronken, alle dagen! Je vergeet je zó ver, dat Duclari 's avonds in de galery over je struikelt. Dat zal hy onaangenaam vinden, maar terstond zal hy zich herinneren iets goeds in je gezien te hebben, dat hem toch vroeger niet in 't oog viel. En als ik dan kom, en ik vind je zo erg... horizontaal, dan zal hy my de hand op den arm leggen, en uitroepen: ‘och, geloof toch dat hy anders zo'n beste brave knappe jongen is!’

- Dat zeg ik toch van Verbrugge, riep Duclari, al is hy vertikaal.

- Niet met dat vuur en die overtuiging! Herinner je eens hoe dikwyls men hoort zeggen: ‘o, als die man op zyn zaken wilde passen, dát zou iemand wezen! Maar... en dan volgt het betoog hoe hy niet op zyn zaken past, en dus niemand is. En ik geloof hiervan de reden te weten. Ook van de doden verneemt men altyd goede hoedanigheden waarvan we vroeger nooit iets bemerkten. De oorzaak zal wel zyn dat ze niemand in den weg staan. Alle mensen zyn min of meer mededingers. We zouden gaarne élk ander geheel en in alles onder ons plaatsen. Dit echter te uiten, verbiedt de goede toon, en zelfs het eigenbelang, want zeer spoedig zou niemand ons geloven, ook al beweerden wy iets waars. Er moet dus een omweg gezocht worden, en ziet hier hoe we dit doen. Als gy, Duclari, zegt: ‘de luitenant Slobkous is een goed soldaat, waarachtig hy is een goed soldaat, ik kan je niet genoeg zeggen welk een goed soldaat de luitenant Slobkous is... maar een theoretikus is hy niet... heb je niet zo gezegd, Duclari?

- Ik heb nooit een luitenant Slobkous gekend of gezien.

- Goed, schep er dan een, en zeg dat van hem.

- Wél, ik schep hem, en zeg het.

- Weet je wat ge nu gezegd hebt? Je hebt gezegd dat jy, Duclari, à cheval bent op de theorie. Ik ben geen haar beter. Geloof me, we doen onrecht zo boos te worden op iemand die heel slecht is, want de goeden onder ons zyn het slechte zo na! Laat eens de volmaaktheid nul heten, en honderd graden voor slecht gelden, hoe verkeerd doen we dan-wy, die dobberen tussen acht- en negen-en-negentig! - haro te roepen over iemand die op honderd-en-één staat! En nog geloof ik dat velen dien honderdsten graad slechts niet bereiken uit gemis aan goede eigenschappen, aan moed byvoorbeeld, om geheel te zyn wat men is.

- Op hoeveel graden sta ik, Max?

- Ik heb een loep nodig voor de onderdelen, Tine.

- Ik reklameer, riep Verbrugge - neen mevrouw, niet tegen uw nabyheid aan de nul!-neen, maar er zyn ambtenaren gesuspendeerd, er is een kind zoek, een generaal in staat van beschuldiging... ik vraag: la pièce!

- Tine, zorg toch dat er een volgenden keer wat in huis is! Neen, Verbrugge, je krygt la pièce niet, voor ik nog een beetje heb rondgereden op myn stokpaardje over de tegenstellingen. Ik zei dat elk mens in zyn medemens een soort van konkurrent ziet. Men mag niet altyd laken - wat in het oog vallen zou! - daarom verheffen wy gaarne een goede eigenschap bovenmate, om de kwade hoedanigheid aan welker openbaring ons eigenlyk alleen gelegen is, te doen in het oog vallen, zonder den schyn op ons te laden van partydigheid. Als iemand zich by my beklaagt omdat ik gezegd heb: ‘zyn dochter is zeer schoon, maar hy is een dief’ dan antwoord ik: ‘hoe kan je dáárover zo boos wezen! Ik heb immers gezegd dat je dochter een lief meisjen is!’ Zie je, dat wint dubbel! Wy beiden zyn kruideniers: ik neem hem zyn klanten af, die geen rozynen willen kopen by een dief, en... tegelykertyd zegt men van my dat ik een goed mens ben, omdat ik de dochter prys van een konkurrent.

- Neen, zó erg is 't niet, zei Duclari, dát is wat sterk!

- Dit komt u nu zo voor, omdat ik de vergelyking wat kort en brusk gemaakt heb. We moeten ons dat: ‘hy is een dief’ enigszins omzwachteld voorstellen. De strekking der vergelyking blyft waar. Wanneer we genoodzaakt zyn iemand eigenschappen toe te kennen, die aanspraak geven op achting, eerbied of ontzag, dan doet het ons genoegen naast die eigenschappen iets te ontdekken, dat ons van den verschuldigden cyns voor een gedeelte of geheel ontslaat. ‘Voor zulk een dichter zou men het * 
hoofd buigen, maar... hy slaat zyn vrouw!’ Ziet ge, dan gebruiken wy gaarne de blauwe plekken van die vrouw als voorwendsel om ons hoofd overeind te houden, en in 't eind doet het ons zelfs plezier dat hy 't mens slaat, wat toch anders heel lelyk is. Zodra wy erkennen moeten dat iemand hoedanigheden bezit, die hem de eer van een voetstuk waardig maken... zodra we zyn aanspraken daarop niet langer kúnnen loochenen zonder door te gaan voor onkundig, gevoelloos, of nayverig, dan zeggen we ten laatste: ‘goed, zet hem er op!’ Maar reeds onder dat opzetten, en als hyzelf nog meent dat we verrukt staan over zyn uitstekendheid, hebben we reeds den strik gelegd in den lasso die dienen moet om hem by de eerste gunstige gelegenheid naar beneden te halen. Hoe meer mutatie onder de inhabers der voetstukken, hoe groter de kans voor iedereen om óók eens aan de beurt te komen, en dit is zó waar dat wy uit gewoonte en tot oefening - evenals een jager die op kraaien schiet, welke hy toch liggen laat-ook die standbeelden gaarne neerhalen, welker piëdestal nooit door ons kan bestegen worden. Kappelman die zich voedt met zuurkool en scharrebier, zoekt verheffing in de klacht: ‘Alexander wás niet groot... hy was onmatig’ zonder dat er voor Kappelman de minste kans bestaat met Alexander te konkurreren in wereldverovering.

Hoe dit zy, ik ben zeker dat velen nooit op het denkbeeld zouden gekomen zyn, den Generaal Van Damme voor zo dapper te houden, als zyn dapperheid niet had kunnen dienen tot voertuig van het altyd daarby gevoegde:‘maar... zyn zedelykheid!’ En tevens, dat deze onzedelykheid niet zo hoog zou opgenomen zyn door de velen die zelf niet zo onaantastbaar waren op dit stuk, wanneer men ze niet had nodig gehad tot het opwegen tegen zyn roem van dapperheid,die sommigen belette te slapen. Eén eigenschap bezat hy in hoge mate: wilskracht. Wat hy zich voornam, moest geschieden, en geschiedde ook gewoonlyk. Doch - zie je wel dat ik weer terstond de tegenstelling by de hand heb? - doch in de keuze der middelen was hy dan ook wat... vry, en, zoals Van der Palm-naar ik geloof, ten onrechte - van Napoleon zeide: ‘hinderpalen der zedelykheid stonden hem nooit in den weg!’ Nu, dan is het zeker gemakkelyker zyn doel te bereiken, dan wanneer men zich door zoiets wél gebonden acht.

De adsistent-resident van Padang dan had een bericht uitgebracht, dat gunstig luidde voor dien gesuspendecrden kontroleur, wiens suspensie daardoor een tint van onrechtvaardigheid bekwam. De Padangse praatjes duurden voort: men sprak nog altyd over het verdwenen kind. De adsistent-resident voelde zich opnieuw geroepen die zaak op te vatten, maar... voor hy iets tot helderheid had kunnen brengen, ontving hy een besluit waarby hy door den Gouverneur van Sumatra's Westkust werd gesuspendeerd ‘wegens oneerlykheid in ambtsbetrekking’. Het heette dat hy uit vriendschap of medelyden de zaak van dien kontroleur, tegen beter weten aan, in een vals daglicht had gesteld.

Ik heb de stukken die deze zaak betreffen, niet gelezen, maar ik weet dat de adsistent-resident niet in de minste betrekking met dien kontrokeur stond, hetgeen reeds hieruit blykt dat men juist hem had gekozen om die zaak te onderzoeken. Ik weet voorts dat hy een achtenswaardig persoon was, en dat ook de Regering hem daarvoor hield, hetgeen blykt uit het vernietigen der suspensie, nadat de zaak elders dan op Sumatra's Westkust onderzocht was. Ook die kontroleur is later geheel in zyn eer hersteld geworden. Het was hun suspensie die my het puntdicht ingaf, dat ik op de ontbyttafel van den Generaal liet neerleggen door iemand die toen by hem, en vroeger by my in dienst was:

Het wandlend schorsbesluit dat schorsend ons regeert,

Jan Schors-al, Gouverneur, de weerwolf onzer dagen,

Had zyn geweten zelf met vreugd gesuspendeerd...

Als 't niet voor langen tyd finaal reeds ware ontslagen.

- Neem me niet kwalyk, m'nheer Havelaar, ik vind dat zo iets niet te pas kwam, zei Duclari.

- Ik ook... maar ik moest toch iets doen! Verbeeld je dat ik geen geld had, niets ontving, en van dag tot dag vreesde te sterven van honger, wat dan ook naby genoeg geweest is. Ik had weinig of geen betrekkingen op Padang, en bovendien, ik had den Generaal geschreven dat hy verantwoordelyk was indien ik omkwam van ellende, en dat ik van memand hulp zou aannemen. In de binnenlanden waren er die, vernemende hoe het met my * 
gesteld was, my uitnodigden te hunnent te komen, maar de Generaal verbood dat men my daarheen een pas zou geven. Naar Java vertrekken mocht ik ook niet. Overal elders had ik me kunnen redden, en misschien ook daar, als men niet zo bevreesd ware geweest voor den machtigen Generaal. Het scheen zyn plan te zyn my te laten verhongeren. Dat heeft negen maanden geduurd!

- En hoe hebt ge u zolang in het leven gehouden? Of had de Generaal véél kalkoenen?

- O ja! Maar dit hielp me niet... zo iets doet men maar ééns, niet waar? Wat ik gedurende dien tyd uitrichtte? Och... ik maakte verzen, en schreef komedies... en zo al voort.

- En was daarvoor op Padang ryst te koop?

- Neen, maar die heb ik er ook niet voor gevraagd. Ik... zeg liever niet hoe ik geleefd heb.

Tine drukte hem de hand, zy wist het.

- Ik heb een paar regels gelezen, die ge in die dagen zoudt geschreven hebben achter op een kwitantie, zei Verbrugge.

- Ik weet wat je bedoelt. Die regels schetsen myn positie. Er bestond in die dagen een tydschrift, de Kopiïst, waarop ik intekenaar was. Het stond onder de bescherming van de Regering - de redakteur was ambtenaar by de Algemene Sekretarieen hierom werden de intekeningsgelden in 's lands kas gestort. Men bood my een kwitantie van twintig gulden aan. Daar nu dit geld op de bureaux van den Gouverneur moest worden verhandeld, en dus de kwitantie, als zy onbetaald bleef, die bureaux te passeren had om te worden teruggezonden naar Batavia, maakte ik van die gelegenheid gebruik om achter op dat stuk te protesteren tegen myn armoede:

Vingt florins... quel trésor! Adieu, littérature,

Adieu, Copiste, adieu! Trop malheureux destin:

Je meurs de faim, de froid, d'ennui et de chagrin,

Vingt florins font pour moi deux mois de nourriture!

Si j'avais vingt florins, je serais mieux chaussé,

Mieux nourri, mieux logé, j'en ferais bonne chère...

Il faut vivre avant tout, soit vie de misère:

Le crime fait la honte, et non la pauvreté!

Maar toen ik later te Batavia by de redaktie van den Kopiïst myn twintig gulden kwam brengen, was ik niets schuldig. Het schynt dat de Generaal zelf dat geld voor my betaald heeft, om niet gedwongen te zyn die geïllustreerde kwitantie terug te zenden naar Batavia.

- Maar wat deed hy na 't... wegnemen van dien kalkoen? 't Was toch... een diefstal? En na dat epigram?

- Hy strafte me vreselyk! Wanneer hy my voor die zaken had laten terechtstaan als schuldig aan oneerbiedigheid jegens den Gouverneur van Sumatra's Westkust, hetgeen in die dagen met een beetje goeden wil had kunnen worden uitgelegd als ‘poging tot ondermyning van 't Nederlands gezag, en aanhitsing tot opstand’ of aan ‘diefstal op den publieken weg’ zou hy getoond hebben een goedhartig mens te zyn. Maar, neen, hy strafte me beter! Aan den man die op de kalkoenen passen moest, het hy gelasten voortaan een anderen weg te kiezen, en myn puntdicht... dát is nog erger! Hy zeide niets, en deed niets! Ziet ge, dat was wreed! Hy gunde me niet het minste martelaars-air, ik werd niet belangwekkend door vervolging, en mocht niet ongelukkig wezen door verregaande geestigheid... 't was om eens-voor-al te walgen van puntdichten en kalkoenen! Zó weinig aanmoediging dooft de vlam van het genie uit tot op den laatsten vonk... inklusief: ik heb 't nooit weer gedaan!