Voltaire, ps. van François Marie Arouet
1694-1778, Frans wijsgeer, geschiedkundige, dichter, toneel- en romanschrijver, voorman van de Verlichting in Frankrijk, strijder tegen alle gewetensdwang. Hij was enige tijd bevriend met koning Frederik de Grote van Pruisen, aan wiens hof hij in de jaren 1750-1753 vertoefde.
Volteriaanse invloeden zijn vooral aanwijsbaar in het begin van m.'s schrijverschap: de Geloofsbelydenis, Het Gebed van den Onwetende en vooral in de ‘bijbelvragen’ van Frits in de Max Havelaar (vw i, p. 228), die door *J. van Lennep vanwege mogelijke aanstoot geschrapt werden en pas veel later in het handschrift weer opdoken.
Aanhalingen van Voltaire vinden we o.a. in de Minnebrieven, bijv. in de tweede en zevende geschiedenis van gezag:
‘Voltaire heeft gezegd: Si Dieu n'existait pas, il faudrait l'inventer! [Fr. Als God niet bestond, zou men hem moeten uitvinden] Zekerlyk. Alle macht is uit God. Wie macht wil, wil God. Wie macht, gezag, nodig heeft, maakt zich een god.’ (vw ii, p. 35)
‘“Le premier roi fut un soldat heureux!” [Fr. volledig: Le premier qui fut roi fut un soldat heureux = De eerste die koning werd, was een fortuinlijk krijgsman] zeide Voltaire, maar ik weet niet of 't waar is. Er is evenveel, ja méér kans, dat de eerste koning iemand was, die kennis had aan strikkenleverende kluizenaars.’ (vw ii, p. 38)
Het eerste citaat is afkomstig uit Voltaires Épitre à l'auteur du livre des Trois Imposteurs (17.., vs. 22). Het tweede citaat komt uit diens treurspel Mérope (1743, 1, 3).
In de Minnebrieven krijgt Voltaire de lof toegezwaaid ‘geen stelsel saamgeknoeid’ te hebben: ‘Het uitroeien van één vooroordeel is meer waard dan 't bedenken van tien nieuwe stelsels’ (vw ii, p. 89).
Buitenlandse schrijvers prijzen de Nederlanders zelden, schrijft m. in een noot bij Idee 452, en als ze dit wel doen ‘liggen de oorzaken dezer uitzondering duidelyk voor ogen’. Voltaire verstond zelfs geen Hoogduits:
‘Deze prees op goed geloof - misschien zelfs met óngeloof - al wat niet Frans was: pour faire enrager ces Welches. Dat hy ons, in weerwil van enige loftuitingen, verachtte, blykt voldoende uit z'n canaux, canards... en nog iets. Nu de verachting van dien man is niet van meer betekenis dan z'n lof.’ (vw iii, p. 406-407)
m. prees hem in Idee 482 nog als één van de arbeidersgeesten naast *Rousseau, *Diderot en *d'Alembert (vw iii, p. 229). In latere jaren blijkt zijn bewondering voor Voltaire (en Rousseau) echter bekoeld. Het deïsme van Voltaire ging de atheïst m. niet ver genoeg. Ook viel Voltaire hem als mens tegen. Voltaire heeft zich, aldus m., verachtelijk gemaakt door zijn beschuldiging dat Roussau lakei geweest zou zijn en zilverwerk gestolen zou hebben. Voor iemand die zulke middelen gebruikt om een ‘litterarische mededinger uit het veld te slaan’ hoeft men niet bang te zijn, schrijft m. in een noot bij Idee 877 (vw iv, p. 706).
In Idee 767 (vw iv, p. 492) wordt Voltaire's ‘bekende verhandeling: Si l'erreur enz.’ besproken. Welke verhandeling bedoeld is, is niet bekend. *Henriade (Lit. G.W. Huygens, ‘Voltaire en zijn nawerking bij Multatuli’, in: Over Multatuli, 1979, nr. 3, p. 34-52)