Stern, Ernest-

personage uit de Max Havelaar, zoon van de handelaar in koffie Ludwig Stern uit Hamburg, een zakenrelatie van Droogstoppel. Wanneer Droogstoppel verneemt dat een andere makelaar, nl. Busselinck & Waterman, pogingen heeft gedaan door lagere prijzen het handelshuis van Stern over te nemen van de firma Last & Co, nodigt hij de jonge Stern uit om ‘ter vervolmaking zyner kommerciële kennis’ enige tijd op zijn Hollandse kantoor te komen werken. Als de oude Stern zijn eigen zoon namelijk bij Last & Co op kantoor heeft zitten, zal hij, zo redeneert Droogstoppel, uiteraard niet met een andere firma in zee gaan. De jongen zal ondergebracht worden bij de familie Droogstoppel (tweede hoofdstuk, vw i, p. 22). In het begin van het vierde hoofdstuk zegt Droogstoppel over hem:

‘Voor ik verder ga, moet ik u zeggen dat de jonge Stern gekomen is. Het is een aardig ventje. Hy schynt vlug en bekwaam, maar ik geloof dat hy schwärmt. Marie is dertien jaar. Zyn uitzet is heel netjes. Ik heb hem aan het kopyboek gezet, om zich te oefenen in den Hollandsen styl.’ (vw i, p. 36)

Het is uiteindelijk Ernest Stern die het boek samenstelt uit het materiaal dat zich in het *pak van Sjaalman bevindt. Droogstoppel zegt hierover:

‘Alleen scheen Stern, die een tint van letterkunde over zich heeft - zoals veel Duitsers - een stem te willen hebben in de wyze van uitvoering. Dit beviel me nu wel niet, maar omdat de voorjaarsveiling op hand is, en ik van Ludwig Stern nog geen orders heb, wilde ik hem niet te sterk kontrariëren. Hy zei dat: “als de borst hem gloeide van gevoel voor het ware en schone, geen macht ter wereld hem beletten kon de tonen aan te slaan, die met zulk een gevoel overeenstemmen, en dat hy veel liever zweeg, dan zyn woorden omklemd te zien door de onterende kluisters der alledaagsheid.”’ (vw i, p. 48-49)

Als ‘schrijver’ van de Havelaargeschiedenis vertegenwoordigt Stern het romantische. De in de Stern-hoofdstukken vaak optredende ik-figuur - door Sötemann in De structuur van de Max Havelaar (Utrecht, 1966) het ‘auctorieel-medium’ genoemd - is inderdaad op sommige plaatsen te vereenzelvigen met de ‘biograaf’ Stern, maar vaak blijkt dit onmogelijk en herkent de lezer m. zelf. Dit heeft bij latere onderzoeken geleid tot de hypothese dat m. aanvankelijk zijn boek bij hoofdstuk 4 was begonnen en al schrijvende op het idee van Droogstoppel-Stern gekomen zou zijn, dus van de dubbelroman.

(Lit. de problematiek van de verteller wordt besproken door Eep Francken in De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker, Amsterdam, 1990, p. 102-120)