Poppink, J.W.-
onderwijzer te Winterswijk. In 1883 werd hij voor 14 dagen geschorst, omdat hij gesproken had over de ‘verderfelijke aflaathandel’ van *J. Tetzel, de aflaatprediker die voor *Luther de aanleiding vormde voor het plaatsen van zijn 95 stellingen. De vereniging De Dageraad kwam bij de Tweede Kamer in verzet tegen dit vonnis, dat was uitgesproken door minister Pijnacker Hordijk. In het adres (opgenomen in De Dageraad van mei 1883) wordt aangetoond dat in katholieke leerboeken de handelwijze van Tetzel veroordeeld wordt. Verder schrijft De Dageraad dat de minister zich schuldig heeft gemaakt aan ogendienst jegens de ultramontanen in Winterswijk. In een brief aan H.C. Muller van 22 augustus 1883 schrijft m. dat het stuk in De Dageraad ‘best’ geschreven is, maar dat men de hoofdzaak uit het oog verloren heeft, namelijk dat de onderwijswet zelf een ‘onding’ is. Hij meent verder dat Poppink ‘nogal flauwtjes party trok voor Luther, ‘flauwer dan hy eigenlyk tegenover de protestanten kan verantwoorden’. En ‘hy spaarde de katholieken door niet hun kerk, doch de misbruiken in die kerk te laken. Maar, eilieve, wat is dat voor 'n wet die zulke kwestien kan in 't leven roepen?’ (vw xxii, p. 718). Op 14 mei 1884 komt m. terug op de zaak Poppink in een brief aan J.M. Haspels. Hij maakt zich kwaad over het ‘geknoei met onderwyswetten’ en schrijft vervolgens over Poppink:
‘Wel, 't spyt me dat de man niet zwaarder gestraft is. Dan ware de zotterny der wet nog beter in 't oog gevallen. (...) Dat volk heeft nu wat het verdient, en heeft ongelyk als 't over de straf van Poppink klaagt. Men wil immers geen vryheid van onderwys. Waarom zich dan te verwonderen als er blykt dat het onderwys niet vry is?’ (vw xxiii, p. 150)