Neubronner van der Tuuk, Herman-

1824-1894, geb. te Malaka, studeerde Oosterse talen en kwam in 1851 als afgevaardigde voor de Bataklanden in dienst van het Bijbelgenootschap. Hij vertaalde de bijbel in het Bataks en publiceerde verscheidene werken in deze taal en in het Maleis. Van 1857 tot 1868 verbleef hij in Nederland, waar hij m. leerde kennen. In 1868 vertrok hij wederom naar Indië, waar hij zich in 1870 op Bali vestigde. Daar werkte hij aan zijn belangrijkste werk, een Kawi-Balinees Woordenboek in vier delen.

Hij had grote bewondering voor m., maar kritiekloos was hij, zeker in het laatste deel van zijn leven, niet. In Oost-Indische Spiegel (Amsterdam, 1973, p. 162-166) schrijft R. Nieuwenhuys over Neubronner van der Tuuk, m. en *S.E.W. Roorda van Eysinga onder meer: ‘Multatuli, Roorda en hij leken soms wel familie van elkaar. Ze hadden veel met elkaar gemeen: hun afkeer van het christendom, hun afkeer van de Hollandse provincie, hun afkeer van alle bedaardheid. Ze waren alle drie lastige, rebellerende figuren, middelpuntvliedende krachten die van geen maat wisten, maar die als het erop aankwam, honnêtes hommes waren, omgekeerde moralisten.’. Nieuwenhuys noemt hem verder naast Roorda van Eysinga, Courier dit Dubekart en Alexander Cohen, één van de vier ‘excentrieken’. Hij was ‘grof en respectloos als hij bezig was met het omgooien van heilige huisjes, met het choqueren van mensen en het bevechten van taboes’. In optreden en en schrijfstijl was hij ongegeneerder dan m., zijn woordkeus was zeer direct.

In Idee 490 spreekt m. van ‘myn vriend Van der Tuuk, de oriëntalist’, die voor hem zal uitzoeken wat het woord god betekent (vw iii, p. 235). Roorda van Eysinga schrijft m. op 20 mei 1872 dat hij bij Neubronner van der Tuuk thuis een portret van hem gezien heeft, waarop m. de tekst ‘De taalmeesters bederven de taal gelijk de godsdienstleeraars den godsdienst’ had geschreven (vw xv, p. 219).

(Lit. Teksten van en over Neubronner van der Tuuk, waaronder een groot aantal brieven en brieffragmenten, zijn verzameld en toegelicht door R. Nieuwenhuys in De pen in gal gedoopt, Stoa-reeks, Amsterdam, 1962)