Multatuli
ps. van *Eduard Douwes Dekker, die deze naam bedacht toen hij in september 1859 besloot om het toneelstuk De Bruid daarboven niet onder zijn eigen naam te publiceren. Aan Tine schrijft hij op 28 september hierover:
‘doch ik wil mijn naam niet op de affiches hebben want daar men in Holland, dom genoeg, dikwijls een vooroordeel heeft tegen menschen die frivole dingen schrijven, en ik misschien later nog weêr in betrekking komen zal, daarom wil ik onder een anderen naam gedrukt of gespeeld worden. Ik noem mij Multatuli dat is: ik heb veel gedragen, een vreemde naam niet waar? Welnu als nu mijn stuk gespeeld wordt dat nooit zo spoedig zijn kan daar de repetitien enz. veel tijd weg nemen hoop ik niet lang daarna klaar te zijn met mijn boek en als dat dan met dien naam Multatuli in de wereld komt, die als mijn stuk een beetje lukt, gaauw in de gedachten komt omdat hij zoo vreemd en toch welluidend klinkt, dan moet dat op mijn boek doen letten.’ (vw x, p. 60-61)
Het pseudoniem is wellich ontleend aan een versregel van Horatius' Ars Poetica (Epistola ii: 3 vs. 412-414), waarin de regels staan: ‘Qui studet optatam cursu contingere metam,/Multa tulet fecitque puer, sudavit et alsit;/Abstinuit venere et vino.’ (Lat. Wie ernaar streeft het gewenste einddoel in de renbaan te bereiken,/moet reeds als knaap veel hebben ondervonden en gedaan, en veel hitte en kou geleden;/hij heeft zich onthouden van minnespel en wijn). Stuiveling oppert ook de mogelijkheid van een ontlening aan Ovidius (Tristia iv:x vs 102), maar acht dit wel minder waarschijnlijk (vw i, p. 568).
(Lit. G. Koops-van Bruggen, ‘Nomen est omen’ in: Over Multatuli 1990, nr. 24, p. 63-70)