Maatschappij tot Nut van den Javaan
Onder het motto ‘Ik wil barmhartigheid en geen offerande (Mattheus ix:13)’ werd de Maatschappij tot Nut van den Javaan in 1766 opgericht door W. Bosch (1798-1874) te Arnhem. Artikel 1 van het reglement luidt: ‘De Maatschappij beoogt handhaving en toepassing der beginselen van regtvaardigheid en liefde tot den naaste’. Het eerste werk dat de Maatschappij uitgaf, was een herdruk van de Open brief aan het Nederlandsche Volk van dr. W. Bosch. Hierin betoogt de auteur dat de Nederlanders, door gouddorst geprikkeld, de rechten van de inlanders geschonden hebben en de Javanen tot slavenarbeid hebben verlaagd.
m. schreef in 1869 een brief aan het bestuur van de Haagse afdeling van de Maatschappij. Aanleiding hiervoor was een circulaire die hij had ontvangen, waarin hem een bijdrage werd gevraagd voor ‘een fonds voor het onderwijs onder de Javanen’. Hij antwoordt:
‘Het konde U toch, naar ik meen te mogen veronderstellen, bekend zyn, dat ik aan het welzyn der inlandse bevolking van Nederlands-Indië heb ten offer gebracht wat een mens offeren kan, en derhalve iets meer dan de velen die met het oog op pensioensreglement of arrondisering van fortuin, de misbruiken op Java rustig aanzagen - zo niet erger! - tot op den dag dat het bestryden daarvan zoude kunnen plaats hebben zonder gevaar, of zelfs met voordeel.’ (vw iv, p. 309)
Hij noemt de Maatschappij voorts ‘onbewust een der werktuigen in de hand van het boze, en als zodanig een domme, wrede satire op de Havelaarszaak’ (vw iv, p. 309). Deze brief, gedateerd 5 oktober 1869, werd als brochure uitgegeven door F.C. Günst. m. nam hem ook op aan het slot van Causerie nr. xiv, bestemd voor publikatie in het dagblad De Locomotief te Semarang (*Causerieën). Het dagblad publiceerde deze Causerie echter zonder de kritiek op de Maatschappij (De volledige tekst is opgenomen in vw iv, p. 247-257).
Op 18 oktober 1869 beantwoordde Isaac C. Van Lier, ‘lid van het hoofdbestuur voor 's-Gravenhage’ van de Maatschappij, deze brief inde nrc (vw xiii, p. 649-654).
m. nam zijn brief aan de Maatschappij later ook op in Idee 942 (vw iv, p. 126-127), waarbij hij reageert op de late reactie van Van Lier:
‘Maanden na myn brief namelyk, werd op eenmaal een der ondertekenaars van de aan my gezonden circulaire - als stenograaf was de man na-familie van politiekery - bevorderd tot liberaal voorlichter in indische zaken te Batavia. Hy was hiertoe zeer geschikt, niet omdat-i van deze zaken iets wist - dit is volkomen onnodig - maar omdat hy zinsneden maken kan, een hebbelykheid die, gelyk we dagelyks zien, alle andere hoedanigheden overbodig maakt. (...) Onze stenograaf had in Den Haag gehoord, dat er liberalismus lag in 't vry arbeiden der Javanen. (...) Ge ziet het, ik vlei die Regering niet. Toch wist de zo-even onsterfelyk gemaakte liberale voorlichter-stenograaf, uit m'n bestryding van den Vryen Arbeid te ontdekken: “dat ik my verkocht had aan 't Behoud”. Myn gissing dat deze ontdekking 'n uitvloeisel is van den wrevel over den brief dien ik u meedeelde, vindt enigen steun in de opmerking hoe anderen van die soort indere stukken afdoen.’ (vw vi, p. 128-129)
Hij kondigt zijn antwoord, opgenomen in Causerie xv (echter niet gepubliceerd; vw iv, p. 263-267), aan in een brief van 22 oktober 1869 in de nrc (vw xiii, p. 659).
m. bespot de Maatschappij verder in noot 5 (1881) bij de Max Havelaar (vw i, p. 313), en schrijft in een noot uit 1882 bij Nog eens: Vrye Arbeid: ‘De kwakzalvery met die Maatschappy tot Nut van den Javaan is goddank ter ziele.’ (vw v, p. 467; de Maatschappij werd opgeheven in 1877).