Lion, Izaak Jacob-
Amersfoort 1821 - Den Haag 1873, Nederlands journalist voor bladen van verschillende richtingen. Na de Aprilbeweging van 1853 werd hij redacteur van het Thorbeckiaanse blad De Grondwet, waarna hij enige tijd de redactie van De Constitutioneel (het orgaan van J.N. van Hall) op zich nam. In 1861 kreeg hij de leiding over het conservatieve Nieuw Dagblad van 's-Gravenhage, dat weldra fuseerde met de (aangekochte) liberale 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode en veranderde in het conservatieve Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage.
Naast vele artikelen publiceerde Lion ook een groot aantal afzonderlijke geschriften, vooral wetten en vertalingen uit het Frans, Duits en Engels. In 1865 verscheen Mijn staatkundig leven. Bijdrage tot de kennis der dagbladpers in Nederland.
m. bespreekt verschillene keren de kwestie rondom de fusie met de 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode. Bijv. in Idee 451 (vw v, p. 86), waarin hij deze zaak noemt en er in een noot de volgende uitleg bij geeft: ‘In Den Haag namelyk, waar het “Dagblad” van den heer Lion z'n tegenstander met huid en haar opslokte.’ (vw v, p. 390). Ook in de Causerieën gaat m. op deze zaak in. Hij schrijft hierin over Lion:
‘Lezer, weet ge wel dat die heer zo'n “byzonder gemeen persoon” is? Ik geloof niet, dat er - na Multatuli - altoos tussen Dollart en Moerdyk iemand gevonden wordt, die den heer Lion te boven gaat in “byzondere gemeenheid”. Die man denkt gemeen, spreekt gemeen, handelt gemeen; staat, loopt, zit, eet en drinkt gemeen; ja, ik ben overtuigd dat hy gemeen slaapt en droomt. (...) Ik blyf het antwoord niet schuldig, als men my vraagt wat dan toch de misdaad is, waaraan Lion zich gedurende 24 uren in het etmaal schuldig maakt? Ik zet puntjes op de i's, en trotseer de vervolging wegens laster. De heer Lion, om dan maar ronduit te zeggen, is...’ (vw iv, p. 109; zie ook p. 116)
In een aantekening bij de Millioenen-studiën verdedigt hij Lion echter tegen de kritiek:
‘Ik schat den yver en het talent van dien publicist zeer hoog, en wenste dat we in 't liberale kamp wat meer stryders hadden van zyn gehalte.’ (vw v, p. 309)
In een brief aan C. Busken Huet van december 1866 schrijft m. dat Lion talent heeft: ‘Elken dag op een gegeven uur heeft hy zóóveel verontwaardiging, zóóveel ironie, zóóveel geestdrift by de hand!’ (vw xi, p. 772). Aan S.E.W. Roorda van Eysinga schrijft hij op 9 januari 1872 dat hij Lion niet meer veracht dan de andere dagbladschrijvers en dat men hem niet alleen verantwoordelijk mag stellen voor het gebeuren rondom de fusie met de 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode (vw xv, p. 46-48).