Laatste dag der Hollanders op Java, de-
een vloekzang door Sentot (ps. van *S.E.W. Roorda van Eysinga), door m. overgenomen in noot 5 (1881) van de Max Havelaar (vw i, p. 311-313). Het gedicht heeft de volgende aanhef:
‘Zult gy nog langer ons vertrappen,/Uw hart vereelten door het geld,/En, doof voor de eis van recht en rede,/De zachtheid tergen tot geweld?/Dan zy de buffel ons ten voorbeeld,/Die sarrens moê, de hoornen wet,/Den wreden dryver in de lucht werpt/En met zyn lompen poot verplet.’
m. is van mening dat deze vloekzang ‘zegevierend’ de vergelijking met de imprecatie van *Camille kan doorstaan (vw i, p. 311). Hij schrijft Roorda van Eysinga dat hij het gedicht ‘prachtig’ vindt, ‘Ik ken niets zóó forsch’ (3 januari 1871, vw xiv, p. 332).
‘Maar zulke mooihedens zyn gevaarlyk voor een bestuur dat met geringe middelen een groot Ryk onder den duim moet houden’, schrijft hij 18 november 1871 aan G.L. Funke. Daarom keurt hij het besluit van gouverneur-generaal *Sloet van de Beele om Roorda van Eysinga vanwege diens opruiende geschriften in 1864 uit Indië te verbannen, goed (vw xiv, p. 626).