Holda

ps. van mw. A.J.F. Clant van der Mijll-Piepers, 1842-1923, echtgenote van A.J. Clant van der Mijll (1827-1909). Zij was geruime tijd een intieme vriendin van Carel Vosmaer, met wie zij ook op letterkundig gebied samenwerkte. Zij schreef sedert 1871 in De Nederlandsche Spectator en verzorgde verschillende vertalingen. Daarnaast schreef zij gedichten, zoals ‘IJsmaagden’, ‘Herfstavond’, ‘Middag’ en ‘Winter’. In 1877 noemt C. Busken Huet deze gedichten navolgingen van m.'s verzen uit Vorstenschool (Litt. Fant. vii, p. 163). In 1873 publiceerde zij het artikel ‘Multatuli's Woutertje’ in De Nederlandsche Spectator (13 en 20 september, nr. 37 en 38; opgenomen in vw xvi, p. 178-185); in 1900 besprak zij in hetzelfde tijdschrift (15 september) J.B. Meerkerks Eduard Douwes Dekker Multatuli. Eene karakterstudie (1900).

In een brief aan G.L. Funke d.d. 28 maart 1877 schrijft m. over haar:

‘de flinke, knappe, oprechte Holda heeft zichzelf gefopt met haar gevèrs, met dat heimische, met dat ziekelijk en ziek makend gejingel [volgens Briefwisseling tusschen Multatuli en G.L. Funke: gejengel]. Ze was kinderlyk bly met haar Hooglied en de andere gedichtjes, die daarbij werden uitgegeven, en Mimi heeft haar gewaarschuwd. Ik ook, dikwyls, doch op anderen grond. Mimi, om de toepassing die men er op vinden zou (zooals nu Huet ook doet, waartoe niet veel scherpzinnigheid noodig is) en ik om 't gemoedbedervende van dat geforceerd-sentimenteel hart-smart geseur!’ (vw xviii, p. 657)