Elberfeldse wezen, de-
het verhaal van de bidstonden van 6 tot 13 januari 1861, waaraan de suppoosten van het stadsweeshuis te Elberfeld deelnamen vanwege de lichtzinnigheid van de aan hun zorg toevertrouwde kinderen. Dit Verhaal eener geestelijke opwekking, die onder de weeskinderen in het stads-weeshuis te Elberfeld, in de laatste weken heeft plaatsgegrepen (1860) werd vertaald door *T.M. Looman en uitgegeven door *H. Höveker te Amsterdam, m. vroeg hem toestemming om het verhaal integraal af te drukken in de Ideeën. ‘In weerwil van den lagen prys van dat werkje, is het niet genoeg overal gelezen, en ik ontwaar met smart, dat nog altyd velen by den dag voortleven, zonder het minste besef van de ontzaglyke, vreselyke, schrikbarende werkinge des Heiligen Geestes.’ (Idee 132, vw ii, p. 349).
Höveker antwoordde dat hij dat liever niet wilde, waarop m. een groot aantal citaten uit dit geschrift opneemt, om te laten zien tot welke bizarre toestanden bidstonden kunnen leiden (Idee 138, vw ii, p. 366 e.v.). In Idee 139 verklaart hij tenslotte:
‘Ik sta dien “vader” in 't Elberfeldse weeshuis, dien suppoosten en dien armen kinderen met stuipen, nader dan den onnatuurlyken halfwyze die den bybel houdt voor heilig, maar zich niet laat “aangrypen” door den Geest. (...) Ik houd meer van die jongetjes op den keldertrap, dan van Dominee Meyboom die 't verwerpen der wonderen bestrydt, door ze natuurkundig te verklaren.’ (vw ii, p. 376)