Dromen
In een brief aan Mimi schrijft m. in de nacht van maandag 27 op 28 juli 1863:
‘In je dagboek staat een droom, maar je vertelt hem niet. Je bent my je droomen schuldig - ja, ja, dat is een schatting die je betalen moet. Ik droom zelden of nooit, en dat spyt me. Die malle fantaisie behaagt me zoo, dat springen van den geest over alle beletselen, dat spotten met onmogelykheid, die zotte verbinding van 't onvereenigbare. En, ik hecht aan droomen! Want wat men droomt, was in 't gemoed, en 't vreemde ligt alleen in de zamenvoeging. Nooit droomde men, vóór *Columbus en *Cortez, van Incas met 'n kroon van veêren, maar daarnà zal 't wel eens gebeurd zyn dat men den koning van Spanje zoo'n kroon opzette, en *Montezuma of *Ataliba en Manco Capak [*Manco Capac] maakte tot beschermers van 't alleenzaligm. geloof.’ (vw xi, p. 175)
Literaire dromen van m. zijn te vinden in Causerieën (vw iv, p. 156-181) en in Millioenen-studiën (vw v, p. 293-301). In haar dagboek beschrijft Mimi een droom van m. over de rekenkamer, ‘daar is hij altijd nog vol van en spreekt er altijd van met genoegen’ (vw xv, p. 509-510).