Daendels, Herman Willem-
1762-1818, advocaat te Harderwijk, één van de bekwaamste en doortastendste leiders van de patriotten, generaal in Nederlands-Franse dienst. In 1799 streed hij met de Franse generaal Brune in Noord-Holland tegen de Engelsen en Russen, die hij bij Bergen en bij Castricum versloeg (*Kraijenhoff). In 1807 werd hij benoemd tot gouverneur-generaal van Indië. Onder leiding van Daendels werd begonnen met de afbraak van het bedompte stadsgedeelte van Batavia, en verrees op en in de buurt van het grote landgoed Weltevreden, het ‘nieuwe’ Batavia (P. van 't Veer, Het leven van Multatuli, 1979, p. 72). Ook liet Daendels de Grote Weg over Java, de Postweg van Anjer naar Banjoewangi, aanleggen. Hiervoor vorderde hij herendiensten van de Javanen, die er bij duizenden omkwamen. Daendels kreeg de titel ‘maarschalk van Holland’, maar werd bij de inlijving van Nederland bij Frankrijk - die hij in Indië moest afkondigen - weer gewoon generaal. In 1811 werd hij door Napoleon afgezet en opgevolgd door jhr. J.W. Janssens. Daendels keerde daarop naar Europa terug om er te gaan dienen in de legers van Napoleon. In 1816 werd hij benoemd tot gouverneur van de Goudkust.
In noot 11 (1881) bij de Max Havelaar spreekt m. van Daendels ‘armzalig knoeien by gelegenheid der inlyving van ons landje’. Over de aanleg van de Grote Weg over Java schrijft hij in deze noot:
‘Het aanleggen daarvan was een reuzenwerk, en kon dan ook slechts ten einde worden gebracht door 'n man als Daendels die aan grote wilskracht, verregaande minachting voor byzondere belangen paarde. De blyken die van z'n ruwheid worden verteld, lopen in 't ongelooflyke. Toch zyn er in zekere gevallen mensen van die soort nodig.’
Hij vervolgt over Daendels:
‘De levensloop van Daendels was 'n drama. (...) Een goedgeschreven levensgeschiedenis van dien man zou licht werpen op 'n belangryk tydvak onzer historie van de patriottentyd af tot de restauratie toe. Op z'n armzalig knoeien by gelegenheid der inlyving van ons landje, wees ik reeds in m'n Idee 515. Wie by 't lezen van die bydrage in 't oog houdt dat onze “Maarschalk van Holland” een gewezen patriot was - en een van de vurigste! -zou verbaasd staan over 's mans verregaande karakterloosheid, indien niet zijn verbazing uitgeput ware door 't letten op de algemeenheid van die kwaal. (...) Al verdient hy geen plaats onder beroemde mannen, een vreemde verschyning was-i zéker. Dit is al iets in onzen tyd van jammerlyk ordinarisme!’ (vw i, p. 317-318)
In Idee 515, getiteld ‘Tweede hoofdstuk vol officiële leugens’ schrijft hij:
‘Iets vroeger voelde de hardvochtigste mens zich gedrongen een traan te wyden aan de angsten van den maarschalk Daendels, die op den “2den van herfstmaand 1810” niet wist wie baas was, en of men dus geestdriftig moest wezen of niet, en zo ja, voor wien? Op dien dag namelyk was Lodewyk [*Lodewijk Napoleon] jarig, en reeds den 8sten Augustus tevoren was er officiële last gegeven tot geestdrift. Dat was makkelyk geweest. Maar zie, tussen 8 Augustus en 2 September waaiden er geruchten over, dat de “dierbare” persoon van den “beminden” koning geen koning meer was, en dus ook geen dierbare persoon meer. Men mompelde van abdicatie, van inlyving by Frankryk, enz. Op wiens gezondheid moest nu de brave maarschalk drinken? Welke persoon was nu dierbaar? Welke vorst bemind? Och, die arme Daendels!’ (vw iii, p. 276)
(Lit. Paul van 't Veer, Daendels, maarschalk van Holland. Zeist, 1964)